William Kardinaal Levada - 3 december 2007
“Iedere mens heeft het recht de Blijde Boodschap te horen van God, die zich in Christus openbaart en geeft, opdat hij zijn eigen roeping ten volle kan verwerkelijken”. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 46 Vgl. H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 53.80 Het betreft een recht dat door de Heer aan iedere menselijke persoon wordt verleend, waardoor iedere man en iedere vrouw met de heilige Paulus werkelijk kan zeggen: Jezus Christus ”heeft mij liefgehad en zichzelf overgeleverd voor mij” (Gal. 2, 20). Aan dit recht beantwoordt een plicht om te evangeliseren: “Dat ik het Evangelie predik, is voor mij geen reden om te roemen: ik kan niet anders. Wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig” (1 Kor. 9, 16). Vgl. Rom. 10, 14 Men begrijpt dan hoe iedere activiteit van de Kerk een wezenlijke evangeliserende dimensie heeft en nooit mag gescheiden worden van de plicht om allen te helpen Christus in het geloof te ontmoeten, dat het primaire doel is van de evangelisatie: “het maatschappelijke feit en het Evangelie zijn eenvoudigweg niet van elkaar te scheiden. Waar wij de mensen alleen maar kennis, vaardigheden, technisch vermogen en instrumenten brengen, daar brengen wij te weinig”. Paus Benedictus XVI, Homilie, H. Mis op het terrein van de Jaarbeurs München-Riem, Effeta: God als centrum van de werkelijkheid en als centrum van ons eigen leven hebben (10 sept 2006), 5