KERKELIJKE COMMUNIO, CONCILIARITEIT EN GEZAGEcclesiologische en Canonieke gevolgtrekkingen uit de Sacramentele Natuur van de Kerk ("Ravenna Document" van de
Gezamenlijke Commissie voor Theologische Dialoog tussen de Katholieke Kerk en de Orthodoxe Kerk)
(Soort document: Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen)
14 oktober 2007
ARTIKEL 3 - Het Universele Niveau
Elke plaatselijke Kerk is niet alleen in gemeenschap met de naburige Kerken, maar ook met het geheel van de plaatselijke Kerken, met die welke er nu in de wereld zijn, met die welke er geweest zijn vanaf het begin, met die welke er zullen zijn in de toekomst, en met de Kerk die al in de heerlijkheid is. Volgens de wil van Christus is de Kerk één en ondeelbaar, altijd en overal dezelfde. Beide partijen belijden in de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel dat de Kerk één is en katholiek. Haar katholiciteit omvat niet alleen de diversiteit aan menselijke gemeenschappen, maar ook hun fundamentele eenheid.
Het is daarom duidelijk dat in alle plaatselijke Kerken een en hetzelfde geloof beleden en beleefd moet worden, overal één en dezelfde Eucharistie gevierd moet worden, en in alle gemeenschappen één en hetzelfde apostolische ambt aan het werk moet zijn. Een plaatselijke Kerk kan de geloofsbelijdenis die door de oecumenische concilies is geformuleerd, niet wijzigen, hoewel de Kerk altijd "passende antwoorden moet geven op nieuwe problemen, antwoorden die gebaseerd zijn op de Schriften en in overeenstemming en in wezenlijke continuïteit zijn met vroegere dogmatische formuleringen"
Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen, Bari Document - Gezamenlijke Commissie voor Theologische Dialoog tussen de Katholieke Kerk en de Orthodoxe Kerk, Geloof, Sacramenten en de Eenheid van de Kerk (16 juni 1987). nr. 29. Op gelijke wijze kan een plaatselijke Kerk niet door een unilateraal besluit een fundamenteel punt veranderen met betrekking tot de vorm van het ambt, en geen plaatselijke Kerk kan de Eucharistie vieren in een moedwillige scheiding van andere plaatselijke Kerken zonder daarmee de kerkelijke gemeenschap ernstig aan te tasten. In al dit soort zaken komt men aan de band van gemeenschap zelf, en dus aan het eigen wezen van de Kerk.
Het is omreden van deze gemeenschap dat alle Kerken door middel van canones of kerkelijke wetgeving alles regelen dat betrekking heeft op de Eucharistie en de sacramenten, het ambt en de wijding, en de overhandiging van (
paradosis) en het onderricht (
didaskalia) in het geloof. Het is duidelijk waarom op dit terrein canonieke regels en disciplinaire richtlijnen nodig zijn.
Wanneer er in de loop van de geschiedenis ernstige problemen rezen die de universele gemeenschap en eendracht tussen Kerken aantastten - in verband met ofwel de authentieke interpretatie van het geloof, of de ambten en hun relatie met de gehele Kerk, of de gemeenschappelijke, door de trouw aan het Evangelie vereiste levensordening - werd toevlucht gezocht tot oecumenische concilies. Deze concilies waren niet alleen oecumenisch omdat zij bisschoppen bijeenbrachten uit alle regio's, en in het bijzonder die van de vijf hoofdzetels, Rome, Constantinopel, Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem, volgens de oude orde (
taxis). Zij waren dat ook, omdat hun plechtige leerstellige besluiten en hun formuleringen van het gemeenschappelijke geloof, met name op cruciale punten, bindend zijn voor alle Kerken en al de gelovigen, voor alle tijden en plaatsen..Dit is de reden waarom de besluiten van de oecumenische concilies normatief blijven.
De geschiedenis van de oecumenische concilies laat zien wat als hun speciale kenmerken moet worden beschouwd. Deze materie dient nog verder te worden bestudeerd in onze toekomstige dialoog, waarbij rekening gehouden moet worden met de ontwikkeling van kerkelijke structuren in recente eeuwen in het Oosten en het Westen.
Het oecumenisch karakter van de besluiten van een concilie wordt erkend in een proces van ontvangst dat van kortere of langere duur is, waarin het volk van God als geheel - door middel van reflectie, onderscheiding en gebed - in deze beslissingen het ene apostolische geloof erkent van de plaatselijke Kerken, dat altijd hetzelfde is geweest en waarvan de bisschoppen de leraren (
didaskaloi) en bewaarders zijn. Dit proces van ontvangst wordt in Oost en West verschillend geïnterpreteerd al naargelang hun respectievelijke canonieke tradities.
Conciliariteit of synodaliteit heeft daarom op veel méér betrekking dan alleen op de verzamelde bisschoppen. Ook hun Kerken zijn er bij betrokken. De eersten (de bisschoppen) zijn de dragers van en geven stem aan het geloof van de laatste (de Kerken). De besluiten van de bisschop moeten worden opgenomen en verwerkt in het leven van de Kerken, met name in hun liturgisch leven. Elk oecumenisch concilie dat als zodanig in de volledige en eigenlijke betekenis is ontvangen, is dienovereenkomstig een manifestatie van en een dienst aan de gemeenschap van heel de Kerk.
Anders dan diocesane en regionale synodes, is een oecumenisch concilie geen "institutie" waarvan de frequentie geregeld kan worden door kerkelijke wetgeving; het is eerder een "gebeurtenis", een "
kairos", geïnspireerd door de Heilige Geest die de Kerk zo leidt dat Hij in haar de instituties voortbrengt die zij nodig heeft en die aan haar wezen beantwoorden. Deze harmonie tussen de Kerk en de concilies is zo diep dat zelfs na de breuk tussen Oost en West, die het onmogelijk maakte oecumenische concilies te houden in de strikte zin van het woord, beide Kerken voortgingen met concilies te houden, steeds wanneer ernstige crises opkwamen. Deze concilies brachten de bisschoppen bijeen van plaatselijke Kerken, respectievelijk in gemeenschap met de zetel van Rome dan wel, zij het op een andere manier verstaan, met de zetel van Constantinopel. In de Romeinse Katholieke Kerk werden sommige van deze in het Westen gehouden concilies beschouw als oecumenisch. Deze situatie, die beide zijden van het Christendom verplichtte om voor ieder van hen beiden eigen concilies bijeen te roepen, bevorderde onenigheden die tot wederzijdse vervreemding bijdroegen. Uitgezocht moet worden welke middelen het herstel mogelijk zullen maken van de oecumenische consensus.

Tijdens het eerste millennium werd in de gewone loop der gebeurtenissen de universele gemeenschap van de Kerken bewaard door de broederlijke betrekkingen tussen de bisschoppen. Deze betrekkingen - tussen de bisschoppen zelf, tussen de bisschoppen en hun respectievelijke
protoi, en ook, in de canonieke rangorde (
taxis) waarvan de oude Kerk heeft getuigd, tussen de
protoi zelf - voedden en consolideerden de kerkelijke gemeenschap. De geschiedenis documenteert de beraadslagingen, de brieven en de keren dat er een beroep gedaan wordt op de hoofdzetels, met name die van Rome, wat een levendige uitdrukking vormt van de solidariteit die
koinonia schept.
Beide zijden zijn het er over eens dat ten tijde van de onverdeelde Kerk deze canonieke
taxis door allen werd erkend; zij zijn het er ook over eens dat Rome, als de Kerk die, volgens de uitdrukking van de heilige Ignatius van Antiochië, "in liefde voorzit"
H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Romeinen, Epistula ad Romanos. Proloog, de eerste plaats in de
taxis innam, en dat de bisschop van Rome daarom de
protos was onder de patriarchen. Zij zijn het evenwel niet eens over de interpretatie van het historisch bewijsmateriaal uit dit tijdperk met betrekking tot de voorrechten van de bisschop van Rome als
protos, een materie die al in het eerste millennium op verschillende manieren werd verstaan.
De conciliariteit op het universele vlak, uitgeoefend in de oecumenische concilies, impliceert voor de bisschop van Rome, als de
protos van de bisschoppen van de hoofdzetels, een actieve rol in de consensus van de verzamelde bisschoppen. Hoewel de bisschop van Rome de oecumenische concilies van de eerste eeuwen niet heeft samengeroepen en ze nooit persoonlijk heeft voorgezeten, was hij niettemin nauw betrokken bij het besluitvormingsproces van de concilies.
Primaatschap en conciliariteit zijn wederzijds van elkaar afhankelijk. Daarom moet het primaatschap op de verschillende niveaus van het leven van de Kerk, - plaatselijk, regionaal en universeel -, steeds gezien worden in de context van de conciliariteit, en zo ook de conciliariteit in de context van het primaatschap.
Wat betreft het primaatschap op de verschillende niveaus, willen we de volgende punten bevestigen:
- Het primaatschap is op alle niveaus een praktijk die hecht is gegrondvest op de canonieke traditie van de Kerk.
- Terwijl het feit van het primaatschap op het universele niveau door zowel het Oosten als het Westen wordt aanvaard, zijn er verschillen van inzicht ten aanzien van de manier waarop het moet worden uitgeoefend, en ook ten aanzien van zijn Schriftuurlijke en theologische grondslagen.
In de geschiedenis van het Oosten en van het Westen, tenminste tot aan de negende eeuw, werd, naargelang de tijdsomstandigheden en altijd binnen de context van de conciliariteit, voor de protos of kephalos een serie van prerogatieven erkend op elk van de vastgestelde kerkelijke niveaus:
- plaatselijk, namelijk voor de bisschop als de protos van zijn bisdom ten aanzien van zijn priesters en zijn volk;
- regionaal, namelijk voor de protos van elke metropool ten aanzien van de bisschoppen van zijn provincie, en voor de protos van ieder van de vijf patriarchaten ten aanzien van de metropolieten van elk omschreven gebied;
- en universeel, namelijk voor de bisschop van Rome als de eerste (protos) onder de patriarchen.
Dit onderscheid in niveaus vermindert niet de sacramentele gelijkheid van elke bisschop of de katholiciteit van elke plaatselijke Kerk.
© 2007, Libreria Editrice Vaticana
Vertaling uit het Engels: Past. Chr. van Buijtenen, pr.
Voor betekenis van deze tekst zie de startpagina van dit document