
Joseph Kardinaal Ratzinger - 27 mei 1998
De Latijnse Kerk heeft dit streng charismatisch karakter van de priesterlijke dienst nadrukkelijk onderstreept door - in de lijn van de oudste kerkelijke overlevering - het priesterschap te verbinden met het celibaat, dat duidelijk slechts als persoonlijk charisma en niet louter als ambtskwaliteit begrepen kan worden. Dat het priestercelibaat geen middeleeuwse uitvinding is, maar tot in de de vroegste Kerk teruggaat, heeft kard. A.M. Stickler overtuigend aangetoond in Der Klerikerzölibat. Seine Entwicklungsgeschichte und seine theologischen Grundlagen, Abensberg 1993. Vgl. C. Cochini, Origines apostoliques du célibat sacerdotal, ParisNamur 1981; St. Heid, Zölibat in der frühen Kirche, Paderborn 1997 De eis om beide te ontkoppelen, berust op de voorstelling dat het priesterschap niet charismatisch opgevat moet worden, maar als een door de institutie zelf te scheppen ambt, met het oog op het veiligstellen van eigen bestaan en behoeften. Als men het priesterschap aldus volledig in eigen beheer wil nemen met het oog op institutionele zekerheid, dan is charismatische binding - die in de eis van het celibaat besloten ligt - een zo snel mogelijk op te heffen schandaal. Maar dan wordt ook de Kerk volledig als een louter menselijke ordening begrepen en de zekerheid, die aldus beoogd wordt, biedt dan toch niet meer wat men bedoelde. Dat de Kerk niet onze institutie is, maar het binnendringen van iets anders, dat ze in wezen iuris divini is, heeft tot gevolg dat wij haar niet eenvoudig zelf kunnen creëren. Het betekent dat we het zuivere institutionele criterium niet op haar kunnen toepassen; dat ze juist volledig zichzelf is, daar waar de maatstaven en handelwijzen van menselijke instituties doorbroken worden.