Paus Benedictus XVI - 30 november 2007
Keren we terug. Het lijden kunnen we proberen te beperken, te bestrijden, maar we kunnen het niet uit de wereld helpen. Juist waar mensen, in de poging lijden te vermijden, zich aan alles wat lijden met zich mee zou kunnen brengen, trachten te onttrekken, zich de moeite en de pijn van de waarheid, de liefde, het goede, willen besparen, drijven ze een leeg leven binnen, waarin wellicht nauwelijks nog pijn bestaat, maar des te meer het doffe gevoel van zinloosheid en verlorenheid. Niet het vermijden van het lijden, niet de vlucht voor het lijden, heelt de mens, maar het vermogen het lijden te aanvaarden, erin te rijpen, er zin in te vinden door de vereniging met Christus, die met een oneindige liefde geleden heeft. Ik zou in dit verband enkele zinnen willen aanhalen uit een brief van de Vietnamese martelaar Paul Le-Bao-Thin († 1857), waarin deze omvorming van het lijden, door de kracht van de hoop die uit het geloof voortkomt, zichtbaar wordt.
“Ik, Paulus, gevangene omwille van de naam van Christus, zou u in kennis willen stellen van de kwellingen waarin ik hier dagelijks ondergedompeld ben, opdat de vlam van de goddelijke liefde u doet ontbranden en u met mij Gods lof zingt: Eeuwig duurt Zijn genade Vgl. Ps. 136 . Deze kerker is werkelijk een beeld van de hel; bij de gruwelijke martelingen van allerlei soort, zoals boeien, ijzeren kettingen en touwen, komen nog haat, wraakoefening, laster, obscene taal, valse beschuldigingen, gemeenheden, valse eden, vloeken en ten slotte angst en droefheid. God, Die de drie jongelingen uit de vuuroven bevrijd heeft, is mij altijd nabij. Hij heeft ook mij uit deze rampspoed bevrijd en haar in zoetheid veranderd: eeuwig is Zijn genade. Temidden van deze folteringen, die de anderen meestal doen buigen en breken, ben ik dankzij Gods genade vol vreugde en opgewektheid, want ik ben niet alleen, maar Christus is met mij (...) Hoe moet ik dit ontzettende schouwspel verdragen, waarbij ik iedere dag heersers, mandarijnen en hun hovelingen moet zien, die Uw heilige Naam vervloeken, U, Die boven de cherubijnen en de serafijnen troont Vgl. Ps. 80, 2 . Zie, Uw kruis wordt door de heidenen met voeten getreden. Waar is Uw heerlijkheid? Als ik dit alles zie, geef ik, in de gloed van Uw liefde, er de voorkeur aan in stukken te worden gehakt, om als getuigenis van Uw liefde te sterven. Toon mij, Heer, Uw macht! Kom mij te hulp en red mij, opdat in mijn zwakheid Uw kracht voor alle volkeren geopenbaard en verheerlijkt wordt (...) Dierbare broeders, als u deze dingen hoort, verheugt u dan en heft een altijddurend danklied aan voor God, de bron van al het goede, en prijst Hem met mij: eeuwig duurt Zijn genade ... Ik schrijf u dit alles opdat uw en mijn geloof samen één worden. Terwijl de storm woedt, gooi ik mijn anker tot vóór de troon van God: levende hoop, die in mijn hart is ...”.Romeins Brevier, Lezingendienst, 24 november
Dit is een brief uit de ‘hel’. Heel het afgrijselijke van een concentratiekamp wordt zichtbaar, waarin bij de kwellingen door de tirannen, nog de ontketening komt van het kwaad in de lijdenden zelf, die zo nog eens tot instrumenten worden voor de wreedheid van de folteraars. Het is een brief uit de ‘hel’, maar daarin is het psalmwoord waar: “Al stijg ik naar de hemel op: daar zijt Gij reeds, al daal ik in het dodenrijk: Gij zijt aanwezig ... En zeg ik: laat het duister mij dan dekken ... dan zal de duisternis voor U niet donker zijn, de nachten even helder als de dagen; voor U zijn licht en duisternis gelijk" (Ps. 139, 8-12) Vgl. Ps. 23, 4 . Christus is nedergedaald “ter helle”, en zo is Hij aanwezig bij hem, die daarin geworpen wordt, en maakt voor hem de duisternis tot licht. Het lijden, de kwellingen blijven vreselijk en bijna onverdraaglijk. Maar de ster van de hoop is opgegaan, het anker van het hart reikt tot aan de troon van God. Niet het kwade wordt in de mens ontketend, maar het licht overwint: lijden wordt, zonder op te houden lijden te zijn, toch tot lofzang.