
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1995
In het Boek van de Openbaring wordt het 'grote teken' van de 'vrouw' (Openb. 12, 1) vergezeld door 'een ander teken dat aan de hemel verscheen': 'een grote, rode draak' (Openb. 12, 3), die Satan belichaamt, de persoonlijke macht van het kwaad, alsook alle machten van het kwaad die in de geschiedenis werken en de zending van de Kerk tegenwerken.
Ook hier werpt Maria licht op de Gemeenschap van Gelovigen. De vijandschap van de machten van het kwaad is in feite een heimelijke weerstand die voordat hij de leerlingen van Jezus treft, gericht wordt tegen zijn Moeder. Om het leven van haar Zoon te redden van hen die Hem vrezen als een gevaarlijke bedreiging, moet Maria met Jozef en het Kind naar Egypte vluchten Vgl. Mt. 2, 13-15 .
Zo helpt Maria de Kerk te beseffen dat het leven altijd in het middelpunt van een grote strijd is tussen goed en kwaad, tussen licht en duisternis. De draak wenst 'het kind zodra het geboren is' (Openb. 12, 4) te verslinden, een afbeelding van Christus, die Maria ter wereld bracht 'in de volheid van de tijd' (Gal. 4, 4) en die de Kerk onophoudelijk moet aanbieden aan de mensen in elk tijdperk. Maar in zekere zin is dat kind ook een beeld van iedere persoon, ieder kind, speciaal iedere hulpeloze baby, wiens leven bedreigd wordt, omdat - zoals het Concilie ons nog eens laat zien - 'de Zoon van God door zijn menswording zich in zekere zin heeft verenigd met iedere persoon' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 . Juist in het 'vlees' van iedere persoon, openbaart Christus zichzelf voortdurend, en treedt Hij in gemeenschap met ons, zodat de afwijzing van het menselijk leven, in welke vorm dan ook, in feite een afwijzing van Christus is. Dit is de fascinerende en tegelijk veeleisende waarheid die Christus ons openbaart en die zijn Kerk onvermoeibaar blijft verkondigen: 'Wie zulk een kind in mijn Naam opneemt, neemt Mij op' (Mt. 18, 5); 'Voorwaar, Ik zeg u, wat u gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt u voor Mij gedaan' (Mt. 25, 40).