• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

Abortus en euthanasie zijn dus misdrijven waarvan geen enkele menselijke wet zich de legitimatie kan aanmatigen. Wetten van deze soort houden niet alleen geen verplichting voor het geweten in, maar wekken veeleer de ernstige en duidelijke plicht op, om zich ertegen te verzetten met behulp van het beroep op gewetensbezwaren. Vanaf de begintijden van de Kerk heeft de verkondiging van de apostelen de christenen de plicht tot gehoorzaamheid jegens het rechtmatig optredende openbaar gezag ingeprent Vgl. Rom. 13, 1-7 Vgl. 1 Pt. 2, 13-14 , maar tegelijkertijd krachtig gewaarschuwd dat men ‘God meer moet gehoorzamen dan de mensen’ (Hand. 5, 29). Reeds in het Oude Testament vinden we met betrekking tot de bedreigingen tegen het leven een belangrijk voorbeeld van de tegenstand tegen het onrechtvaardige gebod van het openbaar gezag. De joodse vroedvrouwen verzetten zich tegen de farao, die bevolen had om iedere pasgeboren jongen te doden. Zij ‘deden niet wat de koning van Egypte bevolen had, maar lieten de kinderen in leven’ (Ex. 1, 17). Belangrijk is echter om op de diepere reden van dit gedrag te wijzen: ‘De vroedvrouwen vreesden God’ (Ex. 1, 17). Uit de gehoorzaamheid jegens God - aan wie alleen die vrees toekomt die de erkenning van zijn absolute soevereiniteit is - groeien de kracht en de moed om aan de onrechtvaardige wetten van de mensen te weerstaan. De kracht en de moed van hem die bereid is ook de gevangenis in te gaan of door het zwaard om te komen, in de zekerheid dat ‘hier de standvastigheid en de geloofstrouw van de heiligen moet blijken’ (Openb. 13, 10).

Daarom is het nooit geoorloofd zich te voegen naar een in zichzelf onrechtvaardige wet, zoals die welke abortus en euthanasie toelaat, ‘noch door deelname aan een propagandacampagne voor een dergelijke wet, noch door er zijn stem aan te geven’ Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring over Abortus provocatus, De abortu procurato - Declaratio (18 nov 1974), 22.

Een bijzonder gewetensprobleem kan zich voordoen in de gevallen waarin een parlementaire stemming beslissend zou zijn voor het aannemen van een strengere wet, bedoeld om het aantal legale abortussen te beperken, in plaats van een wet die meer toelaat, wanneer die reeds zou zijn aangenomen of ter stemming gereed zou liggen. Zulke gevallen komen nogal eens voor. Het is een feit dat, terwijl in sommige delen van de wereld er voortdurend campagnes plaatsvinden om wetten in te voeren ten gunste van abortus, vaak gesteund door machtige internationale organisaties, in andere landen - in het bijzonder die, die al ervaring hebben met de bittere vruchten van zulke ‘vrije’ wetgeving - er toenemende tekenen zijn van een herbezinning op dit vlak. In een geval als het juist genoemde, wanneer het niet mogelijk is een abortuswet af te wenden of volledig af te stemmen, zou het een afgevaardigde, wiens persoonlijke absolute tegenstand tegen abortus duidelijk en aan iedereen bekend gemaakt was, geoorloofd kunnen zijn wetsvoorstellen te steunen die ten doel hebben de schade te beperken van zo’n wet en die de negatieve effecten op het gebied van de cultuur en de openbare moraal verminderen. Zo werkt men namelijk niet ongeoorloofd mee aan een onrechtvaardige wet, maar veeleer wordt een wettige en passende poging ondernomen om de kwade aspecten te beperken.

De invoering van onrechtvaardige wetten plaatst moreel juiste mensen dikwijls voor moeilijke gewetensproblemen m.b.t. medewerking in verhouding tot een goede toepassing van het eigen recht om niet gedwongen te worden tot deelname aan moreel slechte handelingen. Soms zijn de beslissingen die nodig blijken, pijnlijk en kunnen ze er zelfs om vragen een hoge beroepspositie op te geven of af te zien van gewettigde promotie- en carrièreperspectieven. In andere gevallen kan blijken dat het doorvoeren van in zichzelf onbepaalde of zelfs positieve handelingen, die in de artikelen van als geheel onrechtvaardige wetgevingen zijn voorzien, de bescherming van een bedreigd mensenleven toelaat. Van de andere kant mag men daarentegen met recht vrezen dat de bereidheid om dergelijke handelingen uit te voeren, niet slechts tot een steen des aanstoots wordt en de nodige weerstand tegen aanvallen op het leven verzwakt, maar geleidelijk zal leiden tot verdere capitulatie voor een houding die alles toelaat.

Om licht te werpen op deze moeilijke morele kwestie moet herinnerd worden aan de algemene principes t.a.v. de medewerking aan slechte handelingen. Zoals alle mensen van goede wil worden de christenen aangespoord om onder ernstige verplichting van hun geweten, niet aan die praktijken formeel mee te werken, die, hoewel door de wetgeving van de staat toegelaten, tegengesteld zijn aan de Wet van God. Want vanuit moreel gezichtspunt is het nooit geoorloofd formeel aan het kwaad mee te werken. Zo'n medewerking vindt plaats wanneer de uitgevoerde handeling ofwel op grond van haar aard, ofwel vanwege de vorm die zij in een concreet kader aanneemt, gekarakteriseerd moet worden als directe deelname aan een tegen het onschuldige mensenleven gerichte daad of als instemming met de immorele bedoeling van de hoofddader. Deze medewerking kan nooit worden gebillijkt, noch door een beroep op het respect voor de vrijheid van de ander, noch door te steunen op het feit dat de burgerlijke wet deze medewerking voorziet en bevordert: want voor de handelingen die ieder persoonlijk uitvoert, bestaat een morele verantwoordelijkheid waaraan zich niemand kan onttrekken en volgens welke God zelf eenieder zal oordelen. Vgl. Rom. 2, 6 Vgl. Rom. 14, 12

Weigeren om aan het begaan van een onrecht mee te doen is niet alleen een morele plicht maar ook een menselijk grondrecht. Als dat niet zo zou zijn, zou de mens gedwongen zijn een handeling uit te voeren die met zijn waardigheid op zich onverenigbaar was: op die manier zou zijn vrijheid, waarvan de authentieke betekenis en het doel berusten op haar oriëntatie op het ware en het goede, radicaal bedreigd worden. Het gaat dus om een wezenlijk recht dat juist als zodanig door de burgerlijke wet zelf moet worden voorzien en beschermd. In deze zin zou voor de artsen, het verplegend personeel en de directeuren van ziekenhuizen, klinieken en verzorgingshuizen, de mogelijkheid gegarandeerd moeten zijn om de deelname aan de fase van overleg, voorbereiding en uitvoering van zulke handelingen tegen het leven, te weigeren. Wie grijpt naar het middel van het gewetensbezwaar moet niet alleen beschermd zijn tegen strafmaatregelen, maar ook tegen elk soort schade op wettelijk, disciplinair, economisch en professioneel vlak.

Document

Naam: EVANGELIUM VITAE
Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 25 maart 1995
Copyrights: © 1995 Katholiek Nieuwsblad, Den Bosch
Bewerkt: 15 april 2022

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
Trefwoordenlijst voor dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test