H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1995
Volkomen verschillend hiervan is de weg van liefde en echt medelijden, die ons gezamenlijk menszijn voorschrijft en waar het geloof in Christus de Verlosser, die gestorven en verrezen is, steeds nieuw licht op werpt. Het verzoek dat uit het mensenhart opstijgt bij de uiterste confrontatie met lijden en dood, vooral wanneer het oog in oog staat met de bekoring om op te geven in totale wanhoop, is vooral een verzoek om begeleiding, solidariteit en steun in de tijd van beproeving. Het is een bede om hulp om te blijven hopen wanneer alle menselijke hoop vervliegt. Zoals Vaticanum II ons in overweging geeft: 'In het licht van de dood krijgt het raadsel van het menselijk bestaan zijn grootste dimensie' en toch: 'Intuïtief geeft zijn hart hem het juiste oordeel, wanneer hij zich vol huiver afkeert van een totale ruïnering en een definitieve verdwijning van zijn persoon. Daar het zaad van eeuwigheid dat hij in zich draagt niet is ontstaan uit de loutere materie, verzet het zich tegen de dood' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 18
Deze natuurlijke afkeer van de dood en deze beginnende hoop op onsterfelijkheid worden verlicht en tot vervulling gebracht door het christelijk geloof, dat zowel de belofte als het aanbod doet van een deelhebben aan de overwinning van de Verrezen Christus: het is de overwinning van Hem die, door zijn verlossende dood, de mens heeft bevrijd van de dood, 'het loon van de zonde' (Rom. 6, 23), en die hem de Geest heeft gegeven, het onderpand voor de verrijzenis en het leve Vgl. Rom. 8, 11 . De zekerheid over de toekomstige onsterfelijkheid en de hoop op de beloofde verrijzenis werpen een nieuw licht op het geheim van het lijden en sterven en vervullen de gelovigen met een buitengewone kracht om zich aan het plan van God toe te vertrouwen.
De apostel Paulus heeft dit nieuwe uitgedrukt in termen van een volledig toebehoren aan de Heer die de mens in iedere toestand omarmt: 'Niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf: leven wij, dan leven wij voor de Heer; sterven wij, dan sterven wij voor de Heer. Of wij leven of sterven, wij behoren aan de Heer toe' (Rom. 14, 7-8). Sterven voor de Heer betekent de eigen dood beleven als laatste gehoorzaamheid aan de Vader Vgl. Fil. 2, 8 , doordat wij de ontmoeting met de dood in het door Hem gewilde en vastgestelde 'uur' aanvaarden Vgl. Joh. 13, 1 , die alleen kan zeggen wanneer onze aardse weg ten einde is. Leven voor de Heer betekent ook erkennen dat het lijden, ook wanneer het op zichzelf een kwaad en een beproeving blijft, altijd tot een bron van het goede kan worden. Dat is het geval wanneer het uit liefde en met liefde uit vrijwillige overgave aan God en uit vrije persoonlijke beslissing beleefd wordt in deelname aan het lijden van de gekruisigde Christus zelf. Zo gaat hij die zijn lijden leeft in de Heer, volkomen op Hem lijken Vgl. Fil. 3, 10 Vgl. 1 Petr. 2, 21 en heeft hij ten diepste deel aan zijn verlossingswerk voor de Kerk en voor de mensheid Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de christelijke zin van het menselijke lijden, Salvifici doloris (11 feb 1984), 14-23. Dat is de ervaring van de Apostel, tot navolging waarvan ook iedere lijdende mens geroepen wordt: 'Nu verheug ik mij in het lijden dat ik voor u verdraag. Voor het lichaam van Christus, de Kerk, voltooi ik in mijn aardse leven dat, wat aan het lijden van Christus nog ontbreekt' (Kol. 1, 24).