
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1995
Als aan het eerbiedigen van ieder leven, zelfs dat van misdadigers en onrechtvaardige aanvallers, zoveel aandacht moet worden geschonken, dan heeft het gebod 'Gij zult niet doden' absolute waarde wanneer het verwijst naar de onschuldige mens. En dit te meer in het geval van zwakke en weerloze menselijke wezens, die alleen in de absolute verplichting van Gods gebod verdediging vinden tegen de willekeur en gewelddadigheid van anderen.
De absolute onaantastbaarheid van het onschuldige mensenleven is inderdaad een in de Heilige Schrift uitdrukkelijk geleerde, in de Traditie van de Kerk voortdurend hooggehouden en steeds door haar Leergezag voorgehouden zedelijke waarheid. Deze eenstemmigheid is de zichtbare vrucht van die 'bovennatuurlijke geloofszin' die, geïnspireerd door de heilige Geest, het Volk van God vrijwaart van dwaling wanneer 'het algemene overeenstemming toont in zaken van geloof en zeden' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12.
Omdat in het bewustzijn van de mensen en in de samenleving het besef van de absolute en ernstige zedelijke ongeoorloofdheid van het rechtstreekse doden van ieder onschuldig menselijk leven, speciaal aan zijn begin en aan zijn einde, steeds verder verzwakt, heeft het kerkelijk Leergezag zijn oproepen om de heiligheid en onaantastbaarheid van het menselijk leven te verdedigen, versterkt. Bij het pauselijk Leergezag, dat bijzonder consequent stelling neemt, heeft zich altijd dat van de bisschoppen aangesloten met talrijke uitgebreide leerstellige en pastorale documenten, ofwel door bisschoppenconferenties ofwel door individuele bisschoppen uitgegeven. Het Tweede Vaticaans Concilie behandelde de materie krachtig in een korte, maar markante passage Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 27.
Met de autoriteit die Christus aan Petrus en zijn opvolgers heeft gegeven, en in gemeenschap met de bisschoppen van de katholieke Kerk, verklaar ik daarom dat het directe en vrijwillige doden van een onschuldig menselijk wezen altijd een ernstig zedelijk vergrijp is. Deze leer, gegrondvest op die ongeschreven wet die de mens, in het licht van het verstand, vindt in zijn eigen hart Vgl. Rom. 2, 14-15 , is opnieuw bevestigd door de Heilige Schrift, doorgegeven door de Traditie van de Kerk en onderwezen door het gewone en algemene Leergezag. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25
De bewuste beslissing om een onschuldige mens van het leven te beroven is altijd zedelijk kwaad en kan nooit geoorloofd zijn, noch als doel in zichzelf noch als middel tot een goed doel. Het is inderdaad een ernstige daad van ongehoorzaamheid jegens de zedelijke wet, ja jegens God zelf, haar oorzaak en borg; ze weerspreekt de fundamentele deugden van rechtvaardigheid en liefde. 'Niets en niemand kan op enigerlei wijze toestaan dat een onschuldig menselijk wezen wordt gedood, of het nu een foetus is of een embryo, een kind of een volwassene, een bejaarde, ongeneeslijk zieke of iemand die in doodstrijd verkeert. Bovendien is het niemand geoorloofd deze dodelijke handeling voor zichzelf of voor een ander, die aan zijn verantwoordelijkheid is toevertrouwd, te zoeken, ja mag er zelfs noch expliciet noch impliciet mee instemmen. Evenmin kan enige autoriteit zulke actie rechtmatig opleggen of toestaan'. Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring over euthanasie, Iura et Bona (5 mei 1980), 2
Wat het recht op leven betreft is ieder onschuldig menselijk wezen absoluut gelijk aan alle andere. Deze gelijkheid vormt de grondslag van alle authentieke sociale relaties, die, om dat echt te zijn, alleen gebaseerd kunnen zijn op waarheid en recht, waarbij ze iedere man en vrouw erkennen en eerbiedigen als een persoon en niet als een gebruiksvoorwerp. Voor de morele norm die het directe doden van het leven van een onschuldig menselijk wezen verbiedt, 'zijn er voor niemand privileges of uitzonderingen. Of iemand heer van de wereld is of de 'allerongelukkigste' is op aarde, dat maakt geen verschil. Voor de zedelijke eisen zijn we allen volkomen gelijk'. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over kerkelijke moraalleer, Veritatis Splendor (6 aug 1993), 96