H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1995
De mens wordt uitgenodigd tot een volheid van leven die de dimensies van zijn aardse bestaan ver achter zich laat, omdat het bestaat in de deelname aan het leven van God zelf.
De verhevenheid van die bovennatuurlijke roeping maakt de grootheid en de kostbaarheid van het menselijk leven zichtbaar, ook in zijn tijdelijk-aardse fase. Want het leven in de tijd is de basisvoorwaarde, het beginmoment en wezenlijk deel van het ene proces van het menselijk bestaan als geheel. Een proces dat, onverwacht en onverdiend, verlicht wordt door de belofte en vernieuwd door de gave van het goddelijk leven, dat zijn volle vervulling zal bereiken in de eeuwigheid Vgl. 1 Joh. 3, 1-2 . Tegelijkertijd onderstreept juist die bovennatuurlijke roeping de betrekkelijkheid van het aardse leven van man en vrouw. Het is immers helemaal niet de 'laatste' maar de 'voorlaatste' werkelijkheid; het is dus een heilige werkelijkheid die aan ons is toevertrouwd opdat wij haar hoeden met verantwoordelijkheidsbesef en haar tot volmaaktheid brengen in de liefde en in de gave van onszelf aan God en aan onze broeders.
De Kerk weet dat dit Evangelie van het leven, dat haar door de Heer werd toevertrouwd De uitdrukking "Evangelie van het leven" vindt men niet als zodanig in de Heilige Schrift. Maar ze strookt met een wezenlijke dimensie van de Bijbelse boodschap., een diepe en overtuigende weerklank vindt in het hart van iedere gelovige, maar ook niet-gelovige mens omdat het aan zijn verwachtingen die het toch oneindig overtreft, op verrassende wijze beantwoordt. Zelfs in moeilijkheden en onzekerheden kan iedere mens die oprecht openstaat voor de waarheid en het goede, met het licht van het verstand en niet zonder de verborgen invloed van de genade, komen tot de erkenning, in de natuurlijke wet die in zijn hart geschreven is Vgl. Rom. 2, 14-15 , van de heilige waarde van het menselijk leven vanaf het eerste begin tot aan zijn einde, en tot de aanvaarding van het recht van iedere mens, dat dit belangrijkste goed van hem in de hoogste mate gerespecteerd wordt. Op de erkenning van dat recht berust de menselijke samenleving en de politieke gemeenschap.
Dat recht moeten vooral degenen die in Christus geloven verdedigen en bevorderen, zich bewust van de wonderlijke waarheid waaraan Vaticanum II herinnert: 'Met de menswording heeft de Zoon van God zich in zekere zin verenigd met iedere mens' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22. In die heilsgebeurtenis openbaart zich in feite niet alleen de grenzeloze liefde van God die 'zozeer de wereld heeft liefgehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven' (Joh. 3, 16) maar ook de onvergelijkelijke waarde van iedere menselijke persoon.
En terwijl Kerk voortdurend het mysterie van de Verlossing onderzoekt, neemt zij die waarde met steeds nieuwe verbazing waar Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 10 en weet zij zich geroepen om aan de mensen van alle tijden die 'blijde boodschap', bron van onoverwinnelijke hoop en van echte vreugde voor elk tijdperk van de geschiedenis, te verkondigen. Het Evangelie van de liefde van God voor de mens, het Evangelie van de waardigheid van de persoon en het Evangelie van het leven zijn één ondeelbare Blijde Boodschap.
De mens zelf, de levende mens, vormt daarom de eerste en fundamentele weg van de Kerk. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 10