H. Paus Paulus VI - 31 maart 1970
MATRIMONIA MIXTA Over de gemengde huwelijken |
|||
► | Inleiding |
De gemengde huwelijken, dat wil zeggen, de huwelijken die door katholieken met gedoopte of ongedoopte niet-katholieken worden gesloten, hebben, gezien de taak van de kerk, steeds haar bijzondere zorg gehad. De specifieke omstandigheden van onze tijd maken die zorg heden ten dage echter nog dringender nodig. Leefden de katholieken in vroeger eeuwen immers op plaatselijk of landelijk niveau van de leden van de andere christelijke belijdenissen en van de niet-christenen gescheiden, in de huidige tijd is niet alleen deze afzondering sterk veranderd, maar is ook de omgang tussen mensen uit verschillende streken en van verschillende godsdienst sterk toegenomen. Het aantal gemengde huwelijken is daardoor veel groter geworden. Ook is hiertoe bijgedragen door de ontwikkeling en verspreiding van beschaving en industrie, door de urbanisering die ten koste van het landleven gaat, door massale bevolkingsverplaatsingen en door het groeiend getal van allerlei soort vluchtelingen.
De Kerk weet, dat de gemengde huwelijken, uitzonderingen daargelaten, gewoonlijk niet bijdragen tot herstel van de eenheid van alle christenen; ze zijn immers het gevolg van de verscheidenheid van godsdienst en van de verdeeldheid van de christenen. In feite brengt het gemengde huwelijk talrijke moeilijkheden mee, want het leidt tot een zekere verdeeldheid in de levende cel van de kerk, zoals het christelijk gezin terecht wordt genoemd, en vanwege het verschil in religieuze levensstijl bemoeilijkt het de naleving in het gezin van de voorschriften van het evangelie, met name op het punt van deelneming aan de kerkelijke eredienst en bij de opvoeding van de kinderen.
In het besef van haar verantwoordelijkheid raadt de Kerk daarom het gemengd huwelijk af; zij wenst immers vurig, dat de katholieken in hun huwelijksleven tot een volmaakte eensgezindheid en een volledige levensgemeenschap komen. Omdat de mens echter van nature het recht is gegeven een huwelijk te sluiten en kinderen voort te brengen, zorgt de Kerk ervoor in haar wetgeving, die duidelijk van haar pastorale zorg getuigt, een zodanige regeling te treffen, dat enerzijds de voorschriften van goddelijk recht volkomen gewaarborgd blijven, anderzijds het bovengenoemd recht op het huwelijk wordt gewaarborgd.
Zij ziet er dan ook waakzaam op toe, dat de jongeren een opvoeding krijgen die hen in staat stelt gewetensvol hun plicht te vervullen en hun taak in de Kerk na te komen; zij zorgt, dat degenen die een gemengd huwelijk willen sluiten een goede voorbereiding krijgen; en zij waakt over hen die reeds een gemengd huwelijk hebben gesloten. Weliswaar bestaat er voor gedoopten van verschillende belijdenissen minder gevaar om in onverschilligheid jegens de godsdienst te vallen, niettemin zal dit gevaar nóg geringer zijn, wanneer beide echtgenoten, ook in het gemengde huwelijk, een volledig inzicht hebben in het wezen van de christelijke huwelijksgemeenschap en voldoende hulp ontvangen van de kerkelijke overheid waaronder zij staan. Zelfs wanneer er moeilijkheden tussen een katholieke en een ongedoopte huwelijkspartner mochten optreden, kunnen deze door een oplettende pastorale zorg worden opgelost.
Noch op leerstellig noch op juridisch plan stelt de Kerk het huwelijk tussen een katholiek en een gedoopte nietkatholiek met het huwelijk tussen een katholiek en een ongedoopte gelijk. Want zoals het Tweede Vaticaans Concilie heeft verklaard, treden zij die, hoewel niet katholiek, in Christus geloven en op de juiste wijze zijn gedoopt, in een zekere, zij het niet volkomen gemeenschap met de katholieke kerk.i De gelovigen van de oosterse kerken die buiten de katholieke Kerk zijn gedoopt, hebben, hoewel zij van onze gemeenschap zijn gescheiden, in hun eigen kerken echte Sacramenten die hen bijzonder nauw met ons verbinden, met name het priesterschap en de eucharistie.e In een huwelijk tussen gedoopten - dat een echt sacrament is - bestaat dus een zekere gemeenschap van geestelijke waarden die ontbreekt in een huwelijk tussen twee partners van wie de een gedoopt en de ander ongedoopt is.
Overigens onderschatte men niet de moeilijkheden welke zich bij gemengde huwelijken tussen gedoopten kunnen voordoen. Vaak verschillen zij van mening over het sacramenteel karakter van het huwelijk of over het wezen van het kerkelijk huwelijk, over de interpretatie van bepaalde punten van de huwelijks- en gezinsmoraal, over de grenzen van de gehoorzaamheid die aan de katholieke Kerk is verschuldigd of over het bereik van het kerkelijk gezag. Het is duidelijk, dat dit soort moeilijke problemen eerst volledig zal kunnen worden opgelost, wanneer de eenheid tussen de christenen is hersteld.
De gelovigen moet dus duidelijk worden gezegd, dat de Kerk in bijzondere gevallen de bestaande kerkelijke regeling weliswaar enigszins kan verzachten, maar nooit van de verplichting kan ontslaan die de katholieke partner door de goddelijke wet, dat wil zeggen, door de heilsorde die door Christus is ingesteld, al naar zijn situatie krijgt opgelegd.
De gelovigen moeten er daarom op worden gewezen, dat het de plicht is van Je katholieke echtgenoot zijn eigen geloof te bewaren en dat hij zich dus nooit mag blootstellen aan een serieus gevaar om het te verliezen. Bovendien is het de plicht van de katholieke partner in het gemengde huwelijk om niet alleen zijn geloof trouw te blijven, maar er zo mogelijk ook voor te zorgen, dat zijn kinderen worden gedoopt en in ditzelfde geloof worden opgevoed alsmede dat zij al de hulpmiddelen voor hun eeuwig heil krijgen die de katholieke Kerk aan haar kinderen ter beschikking stelt.
Wat de opvoeding van de kinderen betreft, ligt er zeker een probleem, aangezien deze taak immers op beide echtgenoten rust en zij de daarmee gegeven verplichtingen op generlei wijze mogen verwaarlozen. Zoals de andere problemen probeert de Kerk echter ook dit door haar wetgeving en pastorale zorg op te lossen.
Wanneer men dit alles voor ogen houdt, zal niemand er zich over verwonderen, dat zelfs de kerkelijke wetgeving inzake het gemengde huwelijk niet uniform kan zijn; naargelang van de situatie van de echtgenoten en de mate van hun betrokkenheid bij de kerkelijke gemeenschap zal de wetgeving geval voor geval moeten worden aangepast, wat betreft de juridische vorm van de huwelijkssluiting, de kerkelijke viering ervan, of de pastorale zorg voor de gehuwden of voor de uit hun huwelijk voortgekomen kinderen.
Volkomen terecht heeft het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie dan ook bijzondere zorg besteed aan dit zo belangrijk probleem. Verschillende malen heeft het de gelegenheid daartoe aangegrepen; tenslotte hebben de concilievaders in de derde zittingsperiode het hele probleem na stemming aan ons overgedragen.
Overeenkomstig dit votum heeft de Congregatie voor de Geloofsleer op 18 maart 1966 de instructie Congregatie voor de Geloofsleer
Matrimonii sacramentum
Instructie over gemengde huwelijken (18 maart 1966) over het gemengde huwelijk uitgegeven. Daarin werd gesteld, dat de daarbij vastgelegde voorschriften duidelijk en welomschreven in het thans in bewerking zijnde kerkelijk wetboek zouden worden opgenomen, wanneer zij in de praktijk zouden blijken te voldoen.
Daar echter aan de in oktober 1967 gehouden eerste algemene bisschoppensynode enige vragen betreffende het gemengde huwelijk werden voorgelegd waarover de vaders een groot aantal nuttige opmerkingen hebben gemaakt,» hebben wij het raadzaam geacht deze ter behandeling voor te leggen aan een kardinalencommissie, welke ons zeer snel rapport heeft uitgebracht van haar bevindingen.
Nu reeds willen wij erop wijzen, dat de voorschriften van dit H. Paus Paulus VI - Motu Proprio
Matrimonia mixta
Over de gemengde huwelijken
(31 maart 1970) niet gelden voor de oosterse katholieken die een huwelijk sluiten met gedoopte niet-katholieken of met ongedoopten. Wat het huwelijk tussen katholieken van welke riten ook en niet-katholieke oosterse Christenen betreft, daarvoor heeft de Kerk onlangs reeds enige voorschriften opgestelde die geheel van kracht blijven.
Bijgevolg, teneinde de kerkelijke wetgeving over het gemengde huwelijk te vervolmaken en, met behoud van de voorschriften van goddelijk recht, de kerkelijke wetten beter aan de verschillende situaties van de echtgenoten aan te passen, volgens de bedoeling van het Tweede Vaticaans Concilie zoals die hoofdzakelijk in het decreet 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964) en in de verklaring 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Dignitatis Humanae
Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden
(7 december 1965) ligt vervat, en met inachtneming van de wensen van de bisschoppensynode, stellen wij uit kracht van ons gezag en na rijpe overweging de navolgende voorschriften vast.