H. Paus Johannes Paulus II - 2 oktober 1979
Mijnheer de Voorzitter,
Ik wens uiting te geven aan mijn dankbaarheid tegenover de algemene vergadering van de Verenigde Naties, welke ik vandaag mag bijwonen en toespreken. Mijn dankbaarheid gaat in de eerste plaats uit naar de secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties, dr. Kurt Waldheim. Kort na mijn verkiezing tot de zetel van de heilige Petrus vorige herfst, nodigde hij mij voor dit bezoek uit, en bij gelegenheid van onze ontmoeting afgelopen mei hernieuwde hij zijn uitnodiging. Vanaf het eerste moment voelde ik mij zeer vereerd en diep verplicht. En vandaag dank ik tegenover deze voortreffelijke vergadering ook u, meneer de voorzitter, die mij zo vriendelijk hebt verwelkomd en uitgenodigd het woord te nemen.
Ik zou de wens willen uitspreken dat de Organisatie van de Verenigde Naties, met het oog op haar universeel karakter, nooit zal ophouden het forum te zijn, het verheven podium waardoor alle problemen van de mens in waarheid en rechtvaardigheid worden beoordeeld. In naam van deze inspiratie, door deze historische stimulans, werd op 26 juni 1945 tegen het einde van de verschrikkelijke Tweede Wereldoorlog, het Verenigde Naties
Handvest van de Verenigde Naties (10 januari 1946) ondertekend en op 24 oktober daaropvolgend begon uw organisatie haar bestaan. Spoedig daarna, op 10 december 1948, kwam haar fundamentele document, de Verenigde Naties
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948), de rechten van het menselijk wezen als concreet individu en het menselijk wezen in zijn universele waarde. Dit document is een mijlpaal op de lange en moeizame weg van het menselijk ras. De vooruitgang van de mensheid mag niet alleen gemeten worden aan de vooruitgang van de wetenschap en technologie, welke het unieke van de mens ten opzichte van de natuur aantoont, maar ook en hoofdzakelijk aan de eerste plaats die wordt toegekend aan geestelijke waarden en aan de vooruitgang van het morele leven. Op dit gebied manifesteert zich de volledige heerschappij van het verstand, door de waarheid, over het gedrag van het individu en de samenleving, en ook de zeggenschap van het verstand over de natuur; en aldus zegeviert het menselijk geweten op waardige wijze, zoals tot uitdrukking wordt gebracht in het oude gezegde: 'Genus humanum arte et ratio ne vivit'.
Juist toen de technologie in een eenzijdige ontwikkeling werd gericht op doelstellingen van oorlog, overheersing en verovering, zodat mensen elkaar konden doden en naties elkaar vernietigen door hen de vrijheid en het recht op bestaan te ontnemen - en ik heb nog steeds het beeld van de Tweede Wereldoorlog in Europa voor mijn geest, welke veertig jaar geleden op 1 september 1939 begon met de inval in Polen en eindigde op 9 mei 1945 - ontstond de Organisatie van de Verenigde Naties. En drie jaar later verscheen het document dat, zoals ik reeds zei, als een wezenlijke mijlpaal op de weg van de morele vooruitgang van de mensheid moet worden beschouwd - de Verenigde Naties
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948). De regeringen en staten van de wereld hebben begrepen dat zij, om elkaar niet aan te vallen en te vernietigen, één moeten worden. De echte weg, de fundamentele weg daarheen loopt via elk menselijk wezen, via de bepaling en de erkenning van en het respect voor de onvervreemdbare rechten van de individuen en van de gemeenschappen van de volkeren.
Paulus VI was een onvermoeibaar dienaar van de zaak van de vrede. Ik wil hem met al mijn krachten navolgen en zijn dienst voortzetten. Overal op aarde verkondigt de katholieke Kerk een boodschap van vrede, bidt zij voor vrede, voedt zij op tot vrede. Dit doel wordt gedeeld door de vertegenwoordigers en volgelingen van andere kerken en gemeenschappen en van andere godsdiensten van de wereld, en zij hebben zich hiertoe verplicht. Samen met de inspanningen van alle mensen van goede wil zal dit werk zeker vrucht dragen. Niettemin worden wij voortdurend verontrust door de gewapende conflicten die van tijd tot tijd uitbreken. Hoe dankbaar zijn wij de Heer wanneer wij door een rechtstreekse tussenkomst erin slagen zulk een conflict te voorkomen, zoals in het geval van de spanning welke vorig jaar Argentinië en Chili bedreigde.
Het is ook mijn vurige hoop dat in de crisis in het Midden-Oosten een oplossing naderbij komt. Terwijl ik bereid ben de waarde van iedere concrete stap of poging te erkennen, die wordt ondernomen om dit conflict bij te leggen, wil ik eraan herinneren dat zo iets geen waarde zou hebben, wanneer het niet de 'eerste steen' zou betekenen van een algemene vrede in het gehele gebied, een vrede die, noodzakelijk gebaseerd op een rechtvaardige erkenning van de rechten van allen, niet kan nalaten het Palestijnse probleem in ogenschouw te nemen en billijk te regelen. Met deze kwestie is dat van de rust, onafhankelijkheid en territoriale integriteit verbonden van Libanon binnen de formule welke haar een voorbeeld heeft gemaakt van vreedzaam en wederzijds vruchtbaar naast elkaar bestaan van verschillende gemeenschappen, een formule waarvan ik in het algemeen belang hoop, dat zij zal worden gehandhaafd, met de door de ontwikkeling van de situatie vereiste aanpassingen. Ik hoop ook op een bijzonder statuut dat onder internationale garanties - zoals mijn voorganger Paulus VI aangaf - de bijzondere aard moet eerbiedigen van Jeruzalem, een erfgoed dat voor de verering van miljoenen gelovigen van de drie grote monotheïstische godsdiensten, het Jodendom, het Christendom en de islam, heilig is.
Wij worden eveneens verontrust door berichten over de ontwikkeling in de bewapening, welke in kwaliteit en omvang alle tot nu toe bekende middelen tot oorlog en verwoesting overtreft. Op dit punt juichen wij dan ook de beslissingen en overeenkomsten toe die bedoeld zijn om de bewapeningswedloop af te remmen. Niettemin wordt het leven van de huidige mensheid ernstig in gevaar gebracht door de dreiging met vernietiging en zelfs door het gevaar dat schuilt in het aanvaarden van bepaalde 'geruststellende' berichten. En de weerstand tegen feitelijke concrete voorstellen tot werkelijke ontwapening waarom door deze vergadering vorig jaar tijdens een speciale zitting is gevraagd, toont dat er naast de wil tot vrede, die door allen wordt beleden en door de meesten wordt gewenst, ook - misschien in verborgen en voorwaardelijke vorm maar niettemin werkelijk - het tegendeel bestaat, de ontkenning van deze wil. De voortdurende voorbereidingen tot oorlog, die blijken uit de productie van steeds talrijker, krachtiger en ingewikkelder wapens in verschillende landen tonen aan dat er een verlangen bestaat om klaar te zijn voor een oorlog, en klaar zijn betekent in staat zijn hem te beginnen; het betekent ook het risico nemen dat eens, ergens, hoe dan ook, iemand het verschrikkelijke mechanisme van algemene vernietiging in beweging kan brengen.
Dit vormt een nieuwe en hoogst belangrijke kijk op de zaak van de vrede, een die dieper gaat en radicaler is. Het is een kijk die de ontstaanswijze en in zekere zin het wezen van oorlog in zijn meer complexe vormen onderkent, welke voortvloeit uit alle verschillende aspecten van onrechtvaardigheid: de onrechtvaardigheid welke allereerst de rechten van de mens aantast en daardoor de organische eenheid van de sociale orde vernietigt en tenslotte het gehele systeem van internationale betrekkingen aantast. Binnen de leer van de Kerk verschaft de encycliek H. Paus Johannes XXIII - Encycliek
Pacem in Terris
Vrede op aarde
(11 april 1963) van Johannes XXIII in een synthetische vorm een zicht op deze kwestie die zeer dicht bij de ideologische grondslag van de Organisatie van de Verenigde Naties staat. Deze dient daarom de basis te vormen waaraan men oprecht en volhardend moet vasthouden om een ware 'vrede op aarde' te stichten.
Iedere analyse moet noodzakelijk uitgaan van het gegeven dat ieder menselijk wezen - hoewel iedere persoon in een bepaalde concrete sociale en historische context leeft - begiftigd is met een waardigheid die nooit mag worden verlaagd, aangetast of vernietigd, maar in plaats daarvan dient te worden gerespecteerd en gewaarborgd - indien wij werkelijk vrede tot stand willen brengen.
Ik ben van mening dat de beroemde openingswoorden van het Verenigde Naties
Handvest van de Verenigde Naties (10 januari 1946), waarin 'de volkeren van de Verenigde Naties besloten om de toekomstige generaties te behoeden voor de gesel van de oorlog' plechtig 'het geloof in de fundamentele rechten van de mens, in de waardigheid en de waarde van de menselijke persoon, in de gelijke rechten van mannen en vrouwen en van grote en kleine naties' bevestigden, deze dimensie bedoelen te benadrukken.
De strijd tegen dreigende oorlogen kan niet louter op een oppervlakkig niveau worden volbracht, door de symptomen te behandelen. Zij dient op radicale wijze te geschieden, door de oorzaken aan te pakken. De reden waarom ik uw aandacht heb gevestigd op de dimensie die wordt gevormd door de geestelijke waarden is juist mijn bezorgdheid voor de zaak van de vrede, de vrede die wordt opgebouwd door mannen en vrouwen die zich verenigen rond hetgeen het volledigst en diepst menselijk is, rond hetgeen hen verheft boven de omringende wereld en hun onverwoestbare grootheid bepaalt - onverwoestbaar ondanks de dood waaraan iedereen op aarde is onderworpen. Ik zou hieraan willen toevoegen dat de katholieke kerk en ik denk dat ik mag zeggen, de hele christenheid op dit gebied haar eigen bijzondere taak ziet. Het Tweede Vaticaans Concilie hielp vast te stellen wat het christelijk geloof in dit verlangen gemeenschappelijk heeft met de verschillende niet-christelijke godsdiensten. De kerk is daarom dankbaar tegenover allen die respect en' goede wil tonen met betrekking tot deze zending die zij heeft en deze niet verhindert of bemoeilijkt. Een analyse van de geschiedenis van de mensheid, vooral in dit huidige stadium, toont hoe belangrijk de plicht is om nog vollediger de draagwijdte van de goederen die verband houden met de geestelijke dimensie van het menselijk bestaan bekend te maken. Iedere schending ervan, ook in 'vredestijd' is een vorm van oorlog tegen de mensheid.
In de moderne wereld lijken er twee belangrijke dreigingen te bestaan. Beide betreffen de mensenrechten op het gebied van de internationale betrekkingen en de mensenrechten binnen de afzonderlijke staten of samenlevingen.
De mensen dienen zich ervan bewust te worden dat de economische spanningen binnen de landen en in de betrekkingen tussen de staten en zelfs tussen hele werelddelen in zichzelf wezenlijke elementen bevatten die de mensenrechten beperken of schenden. Zulke elementen zijn de uitbuiting van arbeidskrachten en vele andere misbruiken die de waardigheid van de menselijke persoon aantasten. Hieruit volgt dat het fundamentele criterium om sociale, economische en politieke systemen te vergelijken niet het criterium is en niet kan zijn, van de overheersing en het imperialisme: dit kan en moet het humanistisch criterium zijn, namelijk de mate waarin elk systeem werkelijk in staat is voor zover mogelijk de verschillende vormen van uitbuiting van de mens te verminderen, te bedwingen en uit te schakelen en hem door werk niet alleen de rechtvaardige verdeling van de onmisbare materiële goederen te waarborgen, maar ook in overeenstemming met zijn waardigheid een deelneming in het hele productieproces en in het sociale leven dat zich rond dat proces ontwikkelt. Laten wij niet vergeten dat de mens, hoewel hij voor zijn levensonderhoud van de hulpmiddelen van de materiële wereld afhangt, niet hun slaaf mag zijn, maar hun beheerder moet zijn. De woorden van het boek Genesis: 'Bevolk de aarde en onderwerp haar' (Gen. 1, 28) zijn in zekere zin een fundamentele en wezenlijke richtlijn op het gebied van de economie en van de arbeidspolitiek.
Het is geen geheim dat de afgrond die de minderheid van de buitensporig rijken scheidt van de massa behoeftigen een zeer ernstig symptoom vormt in het leven van elke samenleving. Dit dient met nog meer nadruk te worden gezegd van de afgrond die de landen en streken van de wereld gescheiden houdt. De enige weg om deze ernstige ongelijkheid tussen gebieden van overvloed en gebieden van honger en ellende te overwinnen ligt ongetwijfeld in een gecoördineerde samenwerking tussen alle landen. Hiertoe is boven alles een eenheid vereist welke is ingegeven door een authentiek perspectief naar vrede. Alles zal ervan afhangen of deze verschillen en tegenstellingen in de sfeer van het 'bezit' van goederen stelselmatig zullen worden verminderd door werkelijk doeltreffende maatregelen, of de gebieden van honger, ondervoeding, ontbering, onderontwikkeling, ziekte en ongeletterdheid van de economische wereldkaart zullen verdwijnen, en of een vreedzame samenwerking zal vermijden situaties van uitbuiting en economische of politieke afhankelijkheid, op te leggen, die alleen maar een vorm van neokolonialisme zouden zijn.
De mens kan inderdaad worden gewond in zijn innerlijke verhouding tot de waarheid, in zijn geweten, in zijn meest persoonlijke geloof, in zijn wereldbeschouwing, in zijn godsdienstige geloof en in de sfeer van wat bekend staat als burgerlijke vrijheden. Beslissend voor deze laatsten is gelijkheid van rechten zonder discriminatie op grond van afkomst, ras, geslacht, nationaliteit, godsdienst, politieke overtuigingen en dergelijke. Gelijkheid van rechten betekent het uitsluiten van de verschillende vormen van bevoorrechting van sommigen en discriminatie tegen anderen, of zij nu mensen zijn die in hetzelfde land zijn geboren of mensen met een verschillende achtergrond wat betreft geschiedenis, nationaliteit, ras en ideologie. Eeuwen lang is de opmars van de beschaving in een richting gegaan: die waarbij aan het leven van individuele politieke samenlevingen een vorm werd gegeven waarin de objectieve rechten van de geest, van het menselijk geweten en van de menselijke creativiteit, met inbegrip van de verhouding van de mens tot God, ten volle werden gewaarborgd. Ondanks dat zien wij toch op dit gebied herhaaldelijk dreigingen en schendingen, dikwijls zonder de mogelijkheid zich op een hoger gezag te beroepen of een doeltreffend rechtsmiddel te verkrijgen.
Naast de aanvaarding van wettelijke formules om het beginsel van de vrijheid van de menselijke geest te waarborgen, zoals de vrijheid van denken en meningsuiting, godsdienstvrijheid, en vrijheid van geweten, bestaan er dikwijls structuren van sociaal leven waarin de praktische uitoefening van deze vrijheden de mens in feite, zo niet formeel veroordeelt een tweede- of derderangs burger te worden, en zijn kansen op maatschappelijke vooruitgang, zijn beroepscarrière of zijn toegang tot bepaalde verantwoordelijkheidsposten in gevaar te zien gebracht, en zelfs de mogelijkheid te verliezen zijn kinderen in vrijheid op te voeden. Het is een kwestie van het grootste belang dat in het binnenlandse sociale leven, alsook in het internationale leven, alle menselijke wezens in iedere natie en land in staat zouden zijn hun volle rechten daadwerkelijk te genieten onder ieder politiek regime of systeem.
Alleen het waarborgen van deze werkelijke totaliteit van rechten voor ieder menselijk wezen zonder discriminatie, kan de vrede tot in zijn wortels waarborgen.
'De uitoefening van de godsdienst bestaat immers krachtens eigen aard allereerst uit innerlijke vrije wilsdaden waardoor de mens zich rechtstreeks op God richt: dit soort daden kan door een louter menselijk gezag niet worden opgelegd en evenmin worden verboden. De sociale natuur van de mens vergt echter, dat de mens deze innerlijke daden van godsdienstigheid naar buiten tot uitdrukking brengt, dat hij met anderen in gemeenschap treedt in godsdienstige aangelegenheden en dat hij zijn godsdienst in gemeenschap belijdt' 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 3.
Deze woorden raken het wezen van de kwestie. Zij tonen ook hoe zelfs de confrontatie tussen de godsdienstige wereldbeschouwing en de agnostische of zelfs atheïstische beschouwing, welke een van de 'tekenen des tijds' van deze eeuw is, de menselijke dimensies in ere zou kunnen houden en eerbiedigen, zonder de wezenlijke rechten van het geweten van enige man of vrouw op deze wereld te schenden.
Het respect voor de waardigheid van de menselijke persoon lijkt ook te eisen, dat wanneer de exacte strekking van de uitoefening van de godsdienstvrijheid met het oog op nationale wetten of internationale overeenkomsten moet worden besproken of vastgesteld, ook de instellingen die door hun aard in dienst van de godsdienst staan, daarbij worden betrokken. Indien deze deelneming wordt nagelaten bestaat een gevaar dat op zo'n intiem terrein van het menselijk leven regels of beperkingen worden opgelegd die in strijd zijn met zijn werkelijke religieuze behoeften.
Welke betere wens kan ik daarom voor iedere natie en voor de hele mensheid uitspreken, en voor alle kinderen van de wereld, dan die van een betere toekomst waarin het respect voor de rechten van de mens een volledige werkelijkheid zal worden gedurende het derde millennium dat nadert.