H. Paus Johannes Paulus II - 2 juni 1980
Het lijkt dat dergelijke gevaren op het gebied van de opvoeding vooral de samenlevingen met een meer ontwikkelde technische beschaving bedreigen. Deze samenlevingen staan tegenover de bijzondere crisis van de mens welke bestaat in een groeiend gebrek aan vertrouwen ten opzichte van het eigen menszijn, van de zin van het feit mens te zijn en van de bevestiging en vreugde die eruit voortvloeien en die bron van schepping zijn. De hedendaagse beschaving probeert de mens een reeks schijnbare imperatieven op te leggen, welke haar woordvoerders rechtvaardigen door een beroep te doen op het beginsel van de ontwikkeling en de vooruitgang. Aldus bijvoorbeeld in plaats van de eerbied voor het leven, 'de imperatief zich van het leven te ontdoen en het te vernietigen; in plaats van de liefde welke een verantwoordelijke persoonsgemeenschap is, 'de imperatief van het maximum aan seksueel genot buiten elk gevoel voor verantwoordelijkheid om; in plaats van de voorrang van de waarheid in het handelen, de 'voorrang' van gangbaar gedrag, subjectief en onmiddellijk succes.
In dit alles komt indirect een grote stelselmatige verloochening van het gezonde streven, dat het streven is mens te zijn. Laten we geen illusies koesteren: het systeem gebaseerd op deze valse imperatieven, van deze fundamentele afwijzingen kunnen de toekomst van de mens en de toekomst van de cultuur bepalen.
Indien in naam van de toekomst van de cultuur moet worden verkondigd dar de mens het recht heeft meer te 'zijn', en indien men om dezelfde reden een gezonde voorrang voor het gezin moet eisen in het geheel van het opvoedingswerk van de mens tot een waarachtig menszijn, moet men in dezelfde lijn ook het recht van de natie plaatsen; men moet deze ook plaatsen aan de basis van de cultuur en de opvoeding.
De natie is namelijk de grote gemeenschap van mensen die door verschillende banden zijn verenigd, maar vooral juist door de cultuur. De natie bestaat 'door' de cultuur en 'voor' de cultuur en zij is dus de grote opvoedster van de mensen opdat zij in de gemeenschap 'meer' zouden kunnen 'zijn'. Zij is de gemeenschap die op een geschiedenis kan bogen welke de geschiedenis van de enkeling en van het gezin overstijgt. In deze gemeenschap, in functie waarvan elk gezin opvoedt, begint het gezin zijn opvoedingswerk door wat het meest eenvoudige is, de taal, door de mens die nog in zijn allereerste stadium is te leren spreken om lid te worden van de gemeenschap welke zijn gezin en zijn natie is. Bij alles wat ik nu verkondig en wat ik nog verder zal ontwikkelen, geven mijn woorden een persoonlijke ervaring weer, een getuigenis dat persoonlijk is in zijn soort. Ik ben een zoon van een natie welke de grootste ervaringen van de geschiedenis heeft beleefd, welke haar buren verscheidene malen ter dood hebben veroordeeld, maar welke heeft overleefd en welke zichzelf is gebleven. Zij heeft haar identiteit bewaard, en zij heeft ondanks de verdelingen en buitenlandse bezettingen haar nationale soevereiniteit bewaard, niet door zich op de middelen van fysiek geweld te verlaten, maar alleen door op haar cultuur te steunen. Deze cultuur is in die omstandigheden van een grotere kracht gebleken dan alle andere krachten. Wat ik hier zeg over het recht van de natie op grond van haar cultuur en haar toekomst is dus niet de weerklank van enige 'nationalisme', maar het gaat steeds over een hecht element van menselijke ervaring en menselijke perspectieven over de ontwikkeling van de mens. Er bestaat een fundamentele soevereiniteit van de samenleving welke tot uiting komt in de cultuur van de natie. Het gaat om de soevereiniteit waardoor tegelijkertijd de mens in hoogste mate soeverein is. En wanneer ik me zo uitdruk, denk ik eveneens met een diepe innerlijke ontroering aan de culturen van zoveel oude volkeren welke niet zijn gezwicht toen zij zich tegenover de beschavingen van de overweldigers zagen gesteld: en zij zijn voor de mens nog de bron van zijn 'zijn' als mens in de innerlijke waarheid van zijn menszijn. Ik denk ook met bewondering aan de culturen van de nieuwe samenlevingen, van die welke tot leven worden gewekt in de gemeenschap van de eigen natie - helemaal zoals mijn natie tien eeuwen geleden tot leven is gewekt - en die strijden om hun eigen identiteit en hun eigen waarden te handhaven tegen de invloeden en de druk van van buitenaf opgelegde modellen.
Terwijl ik mij tot u richt, dames en heren, u die nu meer dan dertig jaar op deze plaats samenkomt in naam van de voorrang van de culturele werkelijkheden van de mens, van de menselijke gemeenschappen, van de volkeren en de naties, zeg ik u: waakt met alle middelen die u ter beschikking staan over de fundamentele soevereiniteit welke elke natie krachtens zijn eigen cultuur bezit. Beschermt haar als uw oogappel voor de toekomst, voor de grote mensenfamilie. Beschermt haar! Staat niet toe dat deze fundamentele soevereiniteit de prooi zou worden van een of ander politiek of economisch belang. Staat niet toe dat zij het slachtoffer zou worden van totalitaire, imperialistische systemen of hegenomieën waarvoor de mens slechts geldt als voorwerp van overheersing en niet als subject van zijn eigen menselijk bestaan. Voor deze geldt de natie - hun eigen natie of de andere - ook als voorwerp van overheersing en lokaas voor verschillende belangen en niet als subject: het subject van de soevereiniteit welke voortkomt uit de authentieke cultuur waaraan het als iets eigens toebehoort. Zijn er op de kaart van Europa en de wereld geen naties die een uitstekende historische soevereiniteit bezitten welke uit hun cultuur voortkomt en die evenwel tegelijkertijd van hun volle soevereiniteit zijn beroofd? Is dit geen belangrijk punt voor de toekomst van de menselijke cultuur, belangrijk vooral voor onze tijd, op het moment dat het zo hoognodig is de resten van het kolonialisme op te ruimen?
Deze soevereiniteit die bestaat en haar oorsprong ontleent aan de eigen cultuur van de natie en de samenleving, aan de voorrang van het gezin bij het werk van de opvoeding, en tenslotte aan de persoonlijke waardigheid van iedere mens, moet de fundamentele maatstaf blijven bij de behandelingswijze van het voor de huidige mensheid belangrijke probleem van de sociale communicatiemiddelen (van de informatie welke ermee is verbonden en ook wat de 'massacultuur' wordt genoemd). Daar deze middelen 'sociale' communicatiemiddelen zijn, mogen ze geen middelen tot overheersing van anderen worden van de kant van de politieke machthebbers of van financiële machten die hun programma en model opleggen. Zij moeten het uitdrukkingsmiddel - en welk een belangrijk middel! - worden van de samenleving die zich van hen bedient en die het bestaan ervan dan ook waarborgt. Zij moeten rekening houden met de werkelijke behoeften van deze samenleving. Zij moeten met de cultuur van de natie en haar geschiedenis rekening houden. Zij moeten de verantwoordelijkheid van het gezin op het gebied van de opvoeding eerbiedigen. Zij moeten met het welzijn van de mens, met zijn waardigheid, rekening houden. Zij mogen niet aan de maatstaf van het belang, de sensatie en het onmiddellijk succes worden onderworpen, maar rekening houdend met de eisen van de ethiek moeten ze dienen tot opbouw van een 'meer menselijk' leven.
Genus humanum arte et ratione vivit. Men bevestigt in de grond van de zaak, dat de mens zichzelf is door de waarheid en nog meer zichzelf wordt door de steeds volmaaktere kennis van de waarheid. Ik zou hier, dames en heren, alle verdiensten willen prijzen van uw organisatie, en tegelijk de betrokkenheid en alle inspanningen van de staten en instellingen die u vertegenwoordigt op de weg van de popularisering van het onderwijs in alle graden en op alle niveaus, op de weg van de uitbanning van het analfabetisme welke het gebrek aan alle, zelfs elementaire onderricht betekent, een treurig gebrek niet alleen vanuit het gezichtspunt van de elementaire cultuur van enkelingen en van milieus, maar ook vanuit het oogpunt van de sociaaleconomische vooruitgang. Er zijn verontrustende tekenen van nalatigheid op dit gebied die samenhangen met een dikwijls radicaal ongelijke en onrechtvaardige verdeling van de goederen: denken wij aan de situaties waarin naast een weinig talrijke plutocratische oligarchie menigten hongerende burgers bestaan die in ellende leven. Deze nalatigheid kan niet langs de weg van bloedige strijd om de macht worden te niet gedaan, maar vooral langs de weg van de stelselmatige alfabetisering; door de spreiding en popularisering van het onderwijs. Een aldus gerichte inspanning is noodzakelijk wil men vervolgens de veranderingen bewerken die op sociaaleconomisch gebied onvermijdelijk zijn. De mens die 'meer is' dankzij ook aan wat hij 'heeft' en aan wat hij 'bezit', moet weten te bezitten, dat wil zeggen over de middelen die hij bezit beschikken en ze beheren voor het eigen welzijn en voor het algemeen welzijn. Tot dit doel is onderwijs onontbeerlijk.
Het probleem van het onderwijs is altijd nauw verbonden geweest met de zending van de Kerk. In de loop van de eeuwen heeft zij scholen gesticht op alle niveaus; zij heeft het ontstaan gegeven aan de middeleeuwse universiteiten in Europa: in Parijs en in Bologna, in Salamanca en Heidelberg, in Krakau en in Leuven. Ook in onze tijd levert zij dezelfde bijdrage overal waar werkzaamheid op dit gebied wordt gevraagd en gerespecteerd. Het zij mij vergund op deze plaats voor de katholieke gezinnen het recht op te eisen, dat aan alle gezinnen toekomt, hun kinderen onderwijs te geven op scholen die overeenkomen met hun eigen wereldbeschouwing, en vooral het strikte recht van gelovige ouders hun kinderen op de scholen niet onderworpen te zien aan programma's welke door het atheïsme zijn geïnspireerd. Het gaat daarbij namelijk om een van de fundamentele rechten van de mens en van het gezin.
Het onderwijssysteem is organisch verbonden met het systeem van de verschillende oriëntaties om de wetenschap in praktijk te brengen en te populariseren, daartoe dienen de instellingen van onderwijs van hoger niveau, de universiteiten en ook, gezien de huidige ontwikkeling van de specialisatie en de wetenschappelijke methoden, de gespecialiseerde instellingen. Het gaat daarbij om instellingen waarover het moeilijk spreken is zonder diepe ontroering. Het zijn de werkbanken waarbij de roeping van de mens tot kennen, alsook de wezenlijke band van de mensheid met de waarheid als doel van de kennis, een dagelijkse werkelijkheid worden, in zekere zin het dagelijks brood worden van zoveel leraren, geëerde sterren van de wetenschap en rond hen de jonge onderzoekers die toegewijd zijn aan de wetenschap en haar toepassingen, evenals van de menigte studenten die deze centra van wetenschap en kennis bezoeken.
Wij staan hier als het ware op de hoogste sporten van de ladder welke de mens sedert het begin beklimt naar de kennis van de werkelijkheid van de wereld welke hem omgeeft, en naar die van de mysteries van zijn menszijn. Dit historisch proces heeft in onze tijd mogelijkheden bereikt die voorheen onbekend waren; het heeft voor het menselijk verstand tot nu toe onverwachte horizonten geopend. Het zou moeilijk zijn hier in details te treden, want op de weg van de kennis zijn de specialisatierichtingen zo talrijk als de ontwikkeling van de wetenschap ruim is.