Paus Benedictus XV - 10 maart 1919
ANTEQUAM ORDINEM Tijdens het geheim consistorie - Over de Oosterse Kerken, het lot van Armenië, Syrië, Libanon en Palestina |
|||
► | Bezorgdheid en liefdadigheid tijdens de oorlogsrampen |
Wij hebben ons echter niet tevreden gesteld met het nemen van maatregelen, die de oostersche Kerk in de toekomst ten goede zullen komen, zooals het doel is van het vermelde pauselijk instituut. Neen, wij hebben naar vermogen alle moeite en heel onzen invloed in het werk gesteld ter verlichting van den zwaren lijdenslast, waaronder de volken tijdens den oorlog in het gebied van Rusland, in de Balkanstaten en in het Turksche rijk gebukt gingen. Want wat zagen wij? Hier een volk zoo goed als uitgemoord; elders massaverdrijvingen, waardoor men genoodzaakt was de huizen in den steek te laten en een toevlucht te zoeken in het gebergte, waar men omkwam van koude en gebrek; op vele plaatsen de christenheden uiteengedreven, de priesters verjaagd en in de gevangenis geworpen; kerken, kloosters, scholen, gasthuizen onteigend en voor profane doeleinden bestemd; ten slotte de goederen der Kerk geplunderd en verkwist. Wij hebben zooveel in ons vermogen was getracht bij al deze rampen te hulp te komen, zonder eenig onderscheid van nationaliteit of godsdienst. Toch ging onze bezorgdheid meer dan naar anderen naar de Armeniërs uit en naar de bewoners van Syrië en den Libanon. Want dezen zagen wij ten prooi aan talrijke deportaties, hongersnood, ja aan massamoorden.