29 juni 2007
Juist deze terminologische verandering beschrijft de verhouding tussen de Kerk van Christus en de katholieke Kerk, die – vooral op het terrein van de oecumene – aanleiding is geweest tot de meest verschillende conclusies. In feite wilden de Concilievaders eenvoudig erkennen dat er in de niet-katholieke christelijke gemeenschappen kerkelijke elementen zijn, die eigen zijn aan de Kerk van Christus. Daaruit volgt dat de identificatie van de Kerk van Christus met de katholieke Kerk niet begrepen moet worden, alsof er buiten de katholieke Kerk een ‘kerkelijk vacuüm’ zou bestaan. Met inachtneming van de context waarin de uitdrukking subsistit in is gebruikt, namelijk de verhouding tot de enige ware Kerk van Christus, die “in deze wereld ingesteld en uitgebouwd als een maatschappij ... door de opvolger van Petrus en de met hem verenigde bisschoppen wordt bestuurd”, betekent dit eveneens dat de overgang van “est” naar “subsistit in” geen bijzondere theologische betekenis heeft, in de zin van een discontinuïteit met de voorafgaande katholieke leer.
Daar immers de door Christus gewilde Kerk zich inderdaad in de katholieke Kerk bevindt (subsistit in), betekent het voortduren van de vorm (‘subsistentie’) dat de Kerk van Christus en de katholieke Kerk in wezen identiek aan elkaar zijn. Het Concilie wilde leren dat de Kerk van Christus in de katholieke Kerk als concreet subject in deze wereld te vinden is.
Dat kan maar één keer en het denkbeeld dat subsistit te vermenigvuldigen zou zijn, beantwoordt niet aan de bedoeling. Met het woord subsistit wilde het Concilie tot uitdrukking brengen dat de katholieke Kerk bijzonder en niet te vermenigvuldigen is: de Kerk bestaat als subject in de historische werkelijkheid.
In strijd met een groot aantal niet gefundeerde interpretaties, betekent daarom de vervanging van est door subsistit in niet dat de katholieke Kerk de overtuiging heeft opgegeven, dat zij de enige ware Kerk van Christus is. Deze terminologische verandering betekent eenvoudigweg dat de Kerk meer open staat voor de bijzondere oecumenische wens het werkelijk kerkelijke karakter en de werkelijk kerkelijke dimensie te erkennen van de christelijke gemeenschappen, die niet in volledige gemeenschap met de katholieke Kerk verkeren, en wel op grond van de “meerdere bestanddelen van heiliging en waarheid” (plura elementa sanctificationis et veritatis) die erin te vinden zijn. Bijgevolg zijn er, ofschoon er slechts één Kerk is die zich in één historisch subject “bevindt” (subsistit in), ook buiten dit zichtbare subject echte kerkelijke werkelijkheden.