Met spijt moet men vaststellen dat, wat het wezenlijke betreft, de auteur voortgaat met het ontwerpen en presenteren van de apostoliciteit van de Kerk op zulk een wijze dat de sacramentele wijding in apostolische successie een niet-wezenlijk gegeven is voor de uitoefening van het ambt en - bijgevolg - voor de daarmee samenhangende macht om de Eucharistie te consacreren - hetgeen in tegenstelling is tot de leer van de Kerk.
Wat de methode aangaat die in het werk wordt gevolgd, in het bijzonder wat betreft de toepassing van de historische argumenten welke uit de H. Schrift geput worden, beperkt de auteur zich tot het in herinnering brengen van het onderricht van de Dogmatische Constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie Dei Verbum Over de Goddelijke openbaring (18 november 1965). 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 12 Volgens deze moet men, nadat men met aandacht álle bronnen van de exegese en de historie heeft bewerkt óm de juiste zin van de gewijde teksten te achterhalen met niet minder ijver letten op de inhoud en de eenheid van de gehele Schrift, rekening houdend met de levende overlevering van heel de Kerk en met de analogie van het geloof. Het is de taak van de exegeten zich volgens deze richtlijnen in te spannen om de zin van de H. Schrift dieper te begrijpen en uiteen te zetten, opdat door die voorbereidende toeleg het oordeel van de kerk kan rijpen. Want dit alles betreffende de Schriftverklaring is uiteindelijk onderworpen aan het oordeel van de Kerk, die de goddelijke opdracht en de bediening vervult om het woord van God te bewaren en te vertolken.'