H. Paus Paulus VI - 10 november 1965
De volkstaal die nu haar plaats in de heilige liturgie heeft, moet ongetwijfeld aangepast worden aan het begripsvermogen van allen, zelfs van de kinderen en de ongeletterden, maar zij dient, zoals gij weet, altijd waardig te zijn wegens de zeer verheven waarheden die zij bevat: zij moet verschillen van het dagelijks spraakgebruik op de straat en de openbare plaatsen en in staat zijn om de diepste gevoelens te treffen en de liefde tot God in de harten te ontsteken. Ook is het duidelijk, dat de taal, die de vertolkers van de Heilige Schrift, het Woord van God, gebruiken, niet dezelfde is als die voor de gebeden en de lofzangen. Zij die zich op dit werk toeleggen, moeten zowel het christelijk latijn als hun volkstaal volledig beheersen. De vertalers moeten dan ook de woorden, die gezongen worden, zó maken dat deze volgens het karakter en de aard van ieder volk op muziek kunnen worden gezet, zodat deze gezangen voor de gelovigen een hulpmiddel zullen zijn om zich gemakkelijker en inniger met God te verenigen.
Daarom dient men met scherpzinnige ijver alles in het werk te stellen, opdat de liturgische gemeenschap zich in een schone taal kan uiten die allen aanspreekt en opdat zij daarin ,geheel een verzameling van werkelijk mooie dingen kan vinden' H. Hieronymus, Interpret. Chrono Euseb. Pamph.. 36. Ook al hebben pastorale motieven geëist, dat men gedeeltelijk afziet van de pracht en de rijkdom van de romeinse taal, waarin men in de loop der eeuwen in de Latijnse Kerk tot God heeft gebeden en Hem de verschuldigde lof en dankbaarheid heeft gegeven, toch dient uw wijs en ijverig werk er zorg voor te dragen, dat de schoonheid van het gebed en de waardigheid van de tekst met een zelfde schittering in de vertalingen van de liturgische teksten zullen uitblinken.