H. Paus Johannes Paulus II - 21 mei 1998
APOSTOLOS SUOS Over de theologische en juridische natuur van Bisschoppenconferenties |
|||
► | DE COLLEGIALE EENHEID ONDER DE BISSCHOPPEN |
In de universele communio van het volk van God, in dienst waarvan de Heer het apostolisch ambt heeft ingesteld, is de collegiale eenheid van het episcopaat teken van de natuur van de Kerk. De Kerk is in de wereld het zaad en de aanvang van het Koninkrijk van God en vormt daarom “voor geheel het menselijk geslacht de krachtigste kiem van eenheid, hoop en heil”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 97 Zoals de Kerk één en algemeen is, is ook het episcopaat één en onverdeeld; 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 2 het reikt zo ver als de zichtbare structuur van de Kerk en brengt haar rijke verscheidenheid tot uitdrukking. Als hoofd van het corps van bisschoppen is de bisschop van Rome het beginsel en de zichtbare grondslag van die eenheid.
De eenheid van het episcopaat is een van de wezenselementen van de eenheid der Kerk. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio., Communionis notio (28 mei 1992), 12 Immers, door het corps van bisschoppen wordt “de apostolische overlevering voor geheel de wereld bekend gemaakt en bewaard”; 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 20 het delen in hetzelfde geloof waarvan de schat aan hun zorg is toevertrouwd, de deelname aan dezelfde sacramenten “waarvan zij de regelmatige en vruchtbare bediening gezagvol regelen”, 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 26 de aanhankelijkheid en gehoorzaamheid die aan hen als geestelijke herders van de Kerk toekomen, zijn de wezenlijke elementen van de kerkelijke communio. Aangezien deze communio zich over de gehele Kerk uitstrekt vormt ze ook de structuur van het Bisschoppencollege en is zij “een organische werkelijkheid die een juridische vorm vereist en tegelijk door liefde bezield wordt”. 2e Vaticaans Concilie, Overig document, Verklarende nota bij nr. 22 Uit de Akten van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Nota explicativa praevia - Ex Actis Ss. Oecumenici Concilii Vaticani II (16 nov 1964), 5
“Samen met de Paus van Rome als zijn hoofd en nooit zonder dit hoofd”, is de orde van de bisschoppen als college “subject van de hoogste en volledige macht over de gehele Kerk”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22 Zoals iedereen weet heeft het Tweede Vaticaans Concilie bij het onderricht hierover erop gewezen dat de opvolger van Petrus “de macht behoudt van dit primaat over allen, herders zowel als gelovigen. De Paus van Rome bezit immers over de Kerk, juist krachtens zijn ambt als plaatsbekleder van Christus en herder over de gehele Kerk, de volledige, hoogste en universele macht, die hij steeds vrij kan uitoefenen.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22
Alleen wanneer het corps van bisschoppen als college optreedt kan het de hoogste macht die het over de gehele Kerk bezit, uitoefenen, ofwel op plechtige wijze wanneer de bisschoppen bijeen zijn in een Oecumenisch Concilie, ofwel wanneer zij, verspreid over de wereld, door de Bisschop van Rome worden opgeroepen om als college een daad te stellen of althans hun gemeenschappelijk handelen vrijwillig door hem wordt goedgekeurd of aanvaard. Bij dit optreden als college oefenen de bisschoppen een macht uit die zij bezitten voor het welzijn van hun gelovigen en van de gehele Kerk, en terwijl ze getrouw het primaat en de voorrang van de Bisschop van Rome, hoofd van het Bisschoppencollege, eerbiedigen, handelen ze in dat geval toch niet als zijn plaatsvervangers of gedelegeerden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Overig document, Verklarende nota bij nr. 22 Uit de Akten van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Nota explicativa praevia - Ex Actis Ss. Oecumenici Concilii Vaticani II (16 nov 1964) Daaruit volgt duidelijk dat zij bisschoppen zijn van de katholieke Kerk, een groot goed voor de gehele Kerk, en als zodanig door alle gelovigen worden erkend en geëerbiedigd.
Waar particuliere Kerken in geografische zones (land, regio, enzovoorts) gegroepeerd zijn, oefenen de aan het hoofd daarvan staande bisschoppen niet gezamenlijk hun pastorale ambt uit door middel van collegiale handelingen die met de handelingen van het Bisschoppencollege zijn gelijk te stellen.
Voor het juist situeren en beter begrijpen van de manier waarop de collegiale eenheid zichtbaar wordt in het gemeenschappelijk pastoraal handelen van de uit een bepaalde streek afkomstige bisschoppen is het nuttig, al is het maar in het kort, eraan te herinneren welke band er is tussen ieder van de bisschoppen in zijn gewone pastorale ambt en de universele Kerk. Men moet immers bedenken dat ten opzichte van de gehele Kerk het feit dat iedere bisschop tot het Bisschoppencollege behoort, niet alleen tot uiting komt in het reeds genoemde optreden als college, maar ook in de zorg voor de universele Kerk, een zorg die weliswaar niet uitgeoefend wordt door een daad van rechtsmacht maar die toch in hoge mate tot haar welzijn bijdraagt. Alle bisschoppen moeten immers de eenheid van het geloof en de voor de gehele Kerk geldende tucht bevorderen en beschermen, en alle activiteiten stimuleren die voor de gehele Kerk gemeenschappelijk zijn, met name door het geloof te doen groeien en het licht van de volle waarheid over alle mensen te doen opgaan. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 “Het staat trouwens vast, dat zij, door hun eigen Kerk als een deel van de universele Kerk goed te besturen, krachtdadig bijdragen tot het welzijn van het gehele mystieke lichaam, dat tevens een corps van Kerken is.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23
De bisschoppen dragen bij tot het welzijn van de Kerk door het goed uitoefenen van het munus regendi in hun particuliere Kerken, maar ook door het uitoefenen van hun taak om te onderrichten en te heiligen.
Natuurlijk, als leermeesters van het geloof richten de verschillende bisschoppen zich niet tot de universele gemeenschap van de gelovigen tenzij door een handeling van het gehele Bisschoppencollege. In feite moeten alleen de gelovigen die aan de herderlijke zorg van een bepaalde bisschop zijn toevertrouwd, zich voegen naar diens oordeel dat in naam van Christus inzake geloof en zeden wordt gegeven, en in godsdienstige instemming van geest zich daaraan houden. Immers, “de bisschoppen die in gemeenschap met de paus van Rome onderricht geven, moeten door iedereen als getuigen van de goddelijke en katholieke waarheid geëerbiedigd worden” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25 ; in zoverre in hun onderricht getrouw wordt overgedragen en duidelijk gemaakt hetgeen men dient te geloven en toe te passen op het leven is dit onderricht van groot nut voor de gehele Kerk.
Iedere bisschop is ook “de uitdeler van de genade van het hogepriesterschap” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 26 ; als zodanig draagt de uitoefening van zijn heiligingsopdracht in hoge mate bij aan het werk van de Kerk dat in dienst staat van de verheerlijking van God en de heiliging van de mens. Het is het werk van de gehele Kerk van Christus dat werkzaam is in iedere wettige liturgische viering die in gemeenschap met de bisschop en onder zijn leiding plaats vindt.
Als de bisschoppen van een bepaald gebied gezamenlijk bepaalde pastorale taken ten bate van hun gelovigen vervullen, is deze gemeenschappelijke uitoefening van het bisschopsambt een concrete toepassing van de collegiale mentaliteit (affectus collegialis), Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 die “het hart is van de samenwerking onder bisschoppen op regionaal, landelijk en internationaal niveau”. Bisschoppensynodes, In Gods Woord viert de Kerk de mysteries van Christus voor het heil van de wereld - Eindrapport van de 2e Buitengewone Bisschoppensynode: 20 jaar na de sluiting van het Tweede Vaticaans Concilie, Ecclesia sub Verbo Dei mysteria Christi celebrans pro salute mundi (7 dec 1985), 21 Toch heeft deze op territoriale grondslag berustende uitoefening van het bisschopsambt nooit het collegiale karakter dat eigen is aan de handelingen van de orde der bisschoppen als zodanig die het hoogste gezag over de gehele Kerk uitoefent. Immers, de relatie van de bisschoppen met het Bisschoppencollege is duidelijk een andere dan hun relatie met de organen die zijn opgericht voor het boven vermelde gemeenschappelijk uitoefenen van bepaalde pastorale taken.
De collegialiteit van de handelingen van het Bisschoppencollege hangt samen met het feit dat “men de universele Kerk niet mag opvatten als de optelsom van de particuliere Kerken of als een federatie van particuliere Kerken”. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Kleinseminarie van Onze Lieve Vrouw van de Engelen, Los Angeles, Tot de Bisschoppen van de Verenigde Staten van Amerika (16 sept 1987), 3 “De universele Kerk vloeit niet voort uit de communio van de Kerken, maar is een realiteit die, in haar essentiële mysterie, ontologisch en temporeel voorafgaat aan iedere individuele particuliere Kerk.” Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio., Communionis notio (28 mei 1992), 9
Zo moet ook het Bisschoppencollege niet verstaan worden als de optelsom van de individuele bisschoppen aan wie de particuliere Kerken zijn toevertrouwd, noch als het resultaat van hun communio, maar is dit college, als wezenlijk element van de universele Kerk, een realiteit die voorafgaat aan de opdracht om aan het hoofd te staan van de particuliere Kerk. Onder meer zijn er, zoals men weet, talrijke bisschoppen die weliswaar echt bisschoppelijke taken vervullen maar niet aan het hoofd staan van een particuliere Kerk. Inderdaad, de macht van het Bisschoppencollege over de gehele Kerk wordt niet gevormd door de optelsom van de macht die individueel door de bisschoppen in hun particuliere Kerken wordt uitgeoefend; het handelt om een daaraan voorafgaande realiteit waaraan de bisschoppen deelhebben; alleen als college kunnen zij ten bate van de gehele Kerk optreden. Alleen de Bisschop van Rome, hoofd van het college, kan persoonlijk de oppermacht over de gehele Kerk uitoefenen. Met andere woorden “bisschoppelijke collegialiteit in eigenlijke en strikte zin komt alleen aan het gehele Bisschoppencollege toe, dat als theologisch subject ondeelbaar is”. H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, Tot de Romeinse Curie bij gelegenheid van het Kerstfeest (20 dec 1990), 6 En dat is de uitdrukkelijke wil van de Heer. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22 Toch moet deze macht niet verstaan worden als overheersing; integendeel, wezenlijk is haar dimensie van dienstbaarheid, want ze komt van Christus, de goede Herder die zijn leven geeft voor zijn schapen. Vgl. Joh. 10,11
Op soortgelijke wijze bestaat er tussen de door de bisschoppen van een bepaald gebied (land, regio, enzovoorts) in het leven geroepen structuren en de bisschoppen die er deel van uitmaken een relatie, die weliswaar een zekere overeenkomst vertoont met de relatie tussen het Bisschoppencollege en de bisschoppen afzonderlijk, maar in feite geheel daarvan verschilt. De geldigheid en het verplichtend karakter van de handelingen van het bisschopsambt dat gezamenlijk binnen de Bisschoppenconferenties en in communio met de Apostolische Stoel wordt uitgeoefend vloeit voort uit het feit dat de Apostolische Stoel deze organen in het leven heeft geroepen, en daaraan nauwkeurig omschreven bevoegdheden heeft toegekend op grond van de gewijde macht van de individuele bisschop.
Het gezamenlijk verrichten van bepaalde handelingen van het bisschopsambt heeft als bedoeling de zorg concreet te maken van iedere bisschop voor de gehele Kerk; deze zorg komt duidelijk tot uiting in de broederlijke hulp die aan andere particuliere Kerken wordt geboden, met name aan de meest nabije en behoeftige, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 6 en die verder vorm krijgt in het gezamenlijk met de andere bisschoppen van hetzelfde gebied bundelen van krachten en doelstellingen om het gemeenschappelijk belang en dat van iedere Kerk apart te bevorderen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 36