18 maart 2002
In elke kerk behoort een vast altaar te staan, dat duidelijker en blijvend Christus Jezus, de levende steen (1 Pt. 2,4) Vgl. Ef. 2, 20 aanduidt; op de overige plaatsen die bestemd zijn voor liturgische vieringen, kan een verplaatsbaar altaar staan.
Men spreekt van een vast altaar, als het zo gemaakt is dat het aan de vloer vastzit en dus niet verplaatst kan worden; van een verplaatsbaar altaar, als het naar een andere plaats overgebracht kan worden.
Het altaar moet los van de wand opgericht worden, zodat men er gemakkelijk omheen kan gaan en daaraan de viering kan plaats vinden toegekeerd naar het volk, hetgeen aanbeveling verdient overal waar dit mogelijk is. Het altaar moet zo geplaatst zijn dat het werkelijk het centrum is waarop zich de aandacht van heel de samenkomst van de gelovigen vanzelf richt. Vgl. Concilium ter uitvoering van de Constitutie heilige liturgie, Instructie voor de uitvoering van de Constitutie over de heilige Liturgie, Inter Oecumenici (26 sept 1964), 91 Het moet gewoonlijk een vast en gewijd altaar zijn.
Overeenkomstig het traditionele kerkelijke gebruik en zijn betekenis moet het tafelblad van een vast altaar van steen zijn en wel van natuursteen. Men mag echter ook overeenkomstig het oordeel van de bisschoppenconferentie een andere, waardige, stevige en met kunstvaardigheid bewerkte materie gebruiken. De onderbouw echter of het voetstuk waarop het tafelblad rust, kan uit elke materie gemaakt worden als die tenminste waardig en stevig is.
Het verplaatsbare altaar kan gemaakt worden van elk waardig en stevig materiaal dat in overeenstemming is met het liturgisch gebruik, volgens de tradities en gewoonten van de verschillende gebieden.
Bij de bouw van nieuwe kerken verdient het de voorkeur één altaar op te richten, dat in de samenkomst van de gelovigen de ene Christus aanduidt en ook de ene eucharistie van de Kerk verzinnebeeldt.
Maar wanneer in reeds bestaande kerken het oude altaar zo gelegen is dat de deelname van het volk moeilijk is en het alleen verplaatst kan worden ten koste van de artistieke waarde, dient een ander vast altaar te worden opgericht, dat kunstzinnig is vervaardigd en plechtig gewijd dient te worden; en alleen aan dit altaar dienen de liturgische vieringen plaats te vinden. Om te voorkomen dat de aandacht van de gelovige van het nieuwe altaar wordt afgeleid, mag het oude altaar niet op een bijzondere wijze versierd zijn.
Bij de aankleding van het altaar dient gematigdheid inachtgenomen te worden.
Tijdens de advent dient de bloemversiering van het altaar zo gematigd te zijn dat zij overeenkomt met het karakter van deze tijd en niet vooruitloopt op de volle vreugde van de Geboorte van de Heer. Tijdens de Veertigdagentijd is het verboden het altaar met bloemen te versieren. Uitgezonderd worden zondag Laetare (de vierde zondag in de Veertigdagentijd), de hoogfeesten en de feesten.
De bloemversiering dient altijd matig te zijn, en kan beter rondom de altaartafel dan erop geplaatst worden.
Bovendien dient datgene wat eventueel nodig is voor de versterking van de stem van de priester op bescheiden wijze te worden aangebracht.