18 maart 2002
Na het universele gebed gaan allen zitten en begint het gezang bij de offerande. (vgl. nr. 74)
Een acoliet of een andere leken bedienaar die dient, plaatst het corporale, het kelkdoekje, de kelk, de palla en het missaal op het altaar.
Het is passend dat de deelname van de gelovigen tot uitdrukking wordt gebracht door het aanbieden ofwel van brood en wijn voor de Eucharistieviering ofwel van andere gaven waarmee een bijdrage wordt gegeven voor de noden van de Kerk en van de armen.
De offergaven van de gelovigen worden door de priester met behulp van een acoliet of een andere bedienaar in ontvangst genomen. Het brood en de wijn voor de Eucharistie worden naar de celebrant gebracht, die deze op het altaar plaatst; de andere gaven worden echter op een andere geschikte plaats neergelegd. (vgl. nr. 73)
De priester neemt aan het altaar de pateen met het brood en houdt ze met beide handen enigszins omhoog geheven boven het altaar, terwijl hij in stilte zegt: Gezegend zijt Gij Heer (Benedictus es, Domine). Daarna plaatst hij de pateen met het brood op het corporale.
Vervolgens giet de priester staande aan de zijkant van het altaar wijn en een beetje water in de kelk, terwijl hij in stilte zegt: Water en wijn worden één (Per huius aquae) en worden de ampullen aangereikt door een bedienaar. Naar het midden van het altaar teruggekeerd neemt hij de kelk met beide handen en houdt hem enigszins omhoog geheven, terwijl hij in stilte zegt: Gezegend zijt Gij Heer (Benedictus es, Domine), en vervolgens plaatst hij de kelk op het corporale en bedekt deze eventueel met de palla.
Als er echter geen gezang plaats vindt bij de offerande, of het orgel niet wordt bespeeld, is het de priester toegestaan bij het aanbieden van het brood en de wijn de zegeningsformules luid uit te spreken, waarop het volk antwoordt met de acclamatie Gezegend zijt Gij, God in alle eeuwen (Benedictus Deus in saecula).
Als de kelk op het altaar is geplaatst, zegt de priester diep gebogen en in stilte: In het besef van onze onmacht (In spiritu humilitatis).
Als er wierook wordt gebruikt, legt de priester deze daarna op in het wierookvat, zegent deze in stilte en bewierookt de offergaven, het kruis en het altaar. Een bedienaar bewierookt staande aan de zijkant van het altaar de priester en dan het volk.
Na het gebed In het besef van onze onmacht (In spiritu humilitatis) of na de bewieroking wast de priester zijn handen staande aan de zijkant van het altaar, terwijl hij in stilte bidt: Neem alle schuld van ons af (Lava me, Domine) en het water door een bedienaar wordt uitgegoten.
Vervolgens teruggekeerd naar het midden van het altaar wendt de priester zich tot het volk en terwijl hij zijn handen uitstrekt en samenvouwt, nodigt hij uit om te bidden en zegt: Bidt broeders (Orate, fratres), enz. Het volk staat op en geeft als antwoord: Moge de Heer het offer (Suscipiat Dominus). Vervolgens zegt de priester met uitgestrekte handen het gebed over de gaven. Op het einde antwoordt het volk met de acclamatie: Amen.
Dan begint de priester het eucharistisch gebed. Overeenkomstig de rubrieken (vgl. nr. 365) kiest hij een van de eucharistische gebeden die in het Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten
Missale Romanum
Editio typica tertio emendata 2002/2008 (6 oktober 2008) zijn opgenomen of door de Apostolische Stoel zijn goedgekeurd. Overeenkomstig het wezen van het eucharistisch gebed is het vereist dat alleen de priester krachtens zijn wijding het gebed uitspreekt. Het volk dient zich echter met de priester te verenigen in geloof en in stilte, alsook door de in het verloop van het eucharistisch gebed vastgestelde interventies, namelijk: de antwoorden in de dialoog van de prefatie, het Heilig (Sanctus), de acclamatie na de consecratie en de acclamatie Amen na de slotdoxologie en ook andere acclamaties die door de bisschoppenconferentie zijn goedgekeurd en door de Heilige Stoel zijn erkend.
Het is zeer aan te bevelen dat de priester de gedeelten zingt van het eucharistisch gebed die van muzieknoten zijn voorzien.
Wanneer de priester het eucharistisch gebed begint, zingt of zegt hij, de handen uitspreidend: De Heer zij met u (Dominus vobiscum), waarop het volk antwoordt: En met uw geest (Et cum spiritu tuo). Wanneer hij voortgaat met Verheft uw hart (Sursum corda) heft hij zijn handen op. Het volk antwoordt: Wij zijn met ons hart bij de Heer (Habemus ad Dominum). Met uitgestrekte handen voegt de priester er vervolgens aan toe: Brengen wij dank aan de Heer onze God (Gratias agamus Domino Deo nostro) en het volk antwoordt: Het is passend en goed Hem te danken (Dignum et iustum est). Daarna gaat de priester met uitgestrekte handen verder met de prefatie; als deze beëindigd is, zingt of zegt hij met gevouwen handen en heldere stem samen met alle aanwezigen: Heilig (Sanctus) (vgl. nr. 79b).
De priester zet het eucharistisch gebed voort volgens de rubrieken die in de tekst van ieder eucharistisch gebed staan aangegeven.
Als de celebrant bisschop is, voegt hij in de gebeden toe aan de woorden: in eenheid met de bisschop van Rome, Paus N (Papa nostro N): en met mij uw onwaardige dienaar (et me indigno famulo tuo), of voor uw dienaar, onze Paus N (Papae nostri N): voor mij uw onwaardige dienaar (mei indigni famuli tui). Wanneer een bisschop echter buiten zijn bisdom celebreert, voegt hij toe na de woorden in eenheid met de bisschop van Rome, Paus N (Papa nostro N): en met mij uw onwaardige dienaar en met mijn broeder N, de bisschop van deze kerk N en met mijn broeder N, de bisschop van deze kerk N en met mij uw onwaardige dienaar (et me indigno famulo tuo, et fratre meo N, Episcopo huius Ecclesiae N et fratre meo N, Episcopo huius Ecclesiae et me indigno famulo tuo), of voor uw dienaar, onze Paus N (Papae nostri N): voor mij uw onwaardige dienaar en voor mijn broeder N, de bisschop van deze kerk N voor mijn broeder N, de bisschop van deze kerk en voor mij uw onwaardige dienaar (mei indigni famuli tui, et fratris mei N, Episcopi huius Ecclesiae N fratris mei N, Episcopi huius Ecclesiae, et mei indigni famuli tui).
De diocesane bisschop of wie rechtens met hem gelijkgesteld is, moet met deze formule genoemd worden: in eenheid met de bisschop van Rome, Paus N, met onze bisschop (ofwel vicaris, prelaat, prefect, abt) N (una cum famulo tuo Papa nostro N et Episcopo (vel Vicario, Praelato, Praefecto, Abbate) nostro N. De bisschop-coadiutor en de hulpbisschoppen, maar niet de andere eventueel aanwezige bisschoppen, mogen in het eucharistisch gebed genoemd worden. Wanneer het er meerderen zijn, zegt men dit met een algemene formule: in eenheid met onze bisschop N en zijn hulpbisschoppen (et Episcopo nostro N, eiusque Episcopis adiutoribus).
In elk eucharistisch gebed dienen bovenstaande formules aangepast te worden overeenkomstig de grammaticale regels.
Eventueel waarschuwt een bedienaar de gelovigen kort vóór de consecratie door een teken met de bel. Eveneens luidt hij de bel bij iedere opheffing overeenkomstig plaatselijk gebruik.
Als er wierook wordt gebruikt, bewierookt een bedienaar hostie en kelk, wanneer deze na de consecratie aan het volk getoond worden.
Nadat na de consecratie door de priester is gezegd: Mysterie van het geloof ("Mysterium fidei"), spreekt het volk de acclamatie uit, waarbij een van de voorgeschreven formules wordt gebruikt.
Op het einde van het eucharistisch gebed neemt de priester de pateen met de hostie en de kelk, houdt beide omhoog en zegt alleen hij de doxologie: Door Hem (Per ipsum), Aan het slot antwoordt het volk met de acclamatie Amen. Daarna plaatst de priester de pateen en de kelk op het corporale.
Na het eucharistisch gebed zegt de priester met gevouwen handen de monitio, voorafgaand aan het gebed des Heren, dat hij daarna met uitgestrekte handen samen met het volk uitspreekt.
Na het gebed des Heren zegt alleen de priester het embolisme en wel met uitgestrekte handen: Verlos ons (Libera nos), waarna het volk antwoordt met de acclamatie: Want van U is het koninkrijk (Quia tuum est regnum).
Vervolgens zegt de priester met uitgestrekte handen en met heldere stem het gebed: Heer Jezus Christus, Gij hebt aan uw apostelen gezegd (Domine Iesu Christe, qui dixisti); op het einde daarvan verkondigt hij de vrede gekeerd naar het volk, terwijl hij zijn handen uitspreidt en samenvoegt, en zegt: De vrede des Heren zij altijd met u (Pax Domini sit semper vobiscum). Het volk antwoordt: En met uw geest (Et cum spiritu tuo). Daarna voegt de priester er eventueel aan toe: Wenst elkaar de vrede (Offerte vobis pacem). De priester kan de vrede wensen aan de bedienaren, maar blijft altijd binnen het priesterkoor, opdat de viering niet verstoord wordt. Zo dient hij eveneens te doen, als hij om een billijke reden aan een klein aantal gelovigen de vrede wil wensen. Allen geven echter elkaar een teken van vrede, gemeenschap en liefde overeenkomstig de bepalingen van de bisschoppenconferentie. Terwijl de vrede gewenst wordt, kan gezegd worden: De vrede des Heren zij altijd met u (Pax Domini sit semper tecum), waarop wordt geantwoord: Amen.
Dan neemt de priester de hostie, breekt ze boven de pateen en laat een deeltje in de kelk vallen, terwijl hij in stilte zegt: Lichaam en Bloed (Haec commixtio). Ondertussen wordt het Lam Gods (Agnus Dei) door het koor en het volk gezongen of gezegd (vgl. nr. 83).
Hierna zegt de priester in stilte en met gevouwen handen het gebed bij de communie: Heer Jezus Christus, Zoon van de levende God (Domine Iesu Christe, Fili Dei vivi), ofwel: Heer Jezus Christus, laat het delen in uw Lichaam (Perceptio Corporis et Sanguinis)
Na dit gebed maakt de priester een kniebuiging, neemt de hostie die in dezelfde Mis geconsacreerd is, en, terwijl hij deze boven de pateen of boven de kelk een weinig omhoog geheven houdt, zegt hij naar het volk gekeerd: Zie het Lam Gods (Ecce Agnus Dei), en samen met het volk voegt hij eraan toe: Heer, ik ben niet waardig (Domine, non sum dignus).
Daarna zegt de priester in stilte, staande naar het altaar gekeerd: Het Lichaam van Christus beware mij tot eeuwig leven (Corpus Christi custodiat me in vitam aeternam) en met eerbied nuttigt hij het Lichaam van Christus. Dan neemt hij de kelk en zegt in stilte: Het Bloed van Christus beware mij tot eeuwig leven (Sanguis Christi custodiat me in vitam aeternam) en met eerbied nuttigt hij het Bloed van Christus.
Terwijl de priester het Sacrament nuttigt, zet men het gezang bij de communie in. (vgl. nr. 86)
Dan neemt de priester de pateen (of hostieschaal) of de ciborie (of pyxis) en gaat naar hen die zullen communiceren en die gewoonlijk naderen in de vorm van een processie.
Het is niet toegestaan dat de gelovigen het geconsacreerde Brood en de heilige Kelk zelf nemen en nog minder dat zij deze van hand tot hand aan elkaar doorgeven. De gelovigen ontvangen geknield of staande de Communie, zoals de bisschoppenconferentie zal hebben vastgesteld. Wanneer zij echter staande de Communie ontvangen, wordt aanbevolen dat zij vóór het ontvangen van het Sacrament een verschuldigde eerbiedsbetuiging maken, zoals vastgesteld dient te worden in dezelfde bepalingen.
Als de Communie slechts onder de gedaante van brood wordt gegeven, toont de priester aan ieder afzonderlijk de hostie door haar enigszins omhoog te heffen en zegt: Lichaam van Christus (Corpus Christi). Degene die communiceert, antwoordt: Amen, en ontvangt naar eigen keuze het Sacrament in de mond of - waar dit is toegestaan - op de hand. En degene die communiceert, ontvangt direct de heilige Hostie en nuttigt deze volledig.
Als de Communie onder beide Gedaanten wordt gegeven, dient men zich te houden aan de ritus die elders beschreven staat (vgl. nrs. 284 - 287).
Andere priesters die eventueel aanwezig zijn, kunnen de priester helpen bij het uitreiken van de Communie. Als er geen priesters aanwezig zijn en het aantal communicanten zeer groot is, kan de priester buitengewone bedienaren bij zich roepen om te helpen, dat wil zeggen: de officieel aangestelde acoliet of ook andere gelovigen die officieel hiervoor aangewezen zijn. Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Over de aanbidding van het Eucharistische Mysterie, Inaestimabile donum (3 apr 1980), 10 Vgl. Congregatie voor de Clerus, Het mysterie van de Kerk - Interdicasteriële Instructie over enige vragen betreffende de medewerking van lekengelovigen aan het dienstwerk van de priesters, Ecclesiae de mysterio (15 aug 1997), 8 In geval van nood kan de priester geschikte gelovigen voor deze gelegenheid aanwijzen. Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Editio typica tertio emendata 2002/2008, Missale Romanum (6 okt 2008). Aanhangsel, De ritus voor de aanstelling van een buitengewone bedienaar van de heilige communie voor een enkele gelegenheid, Missale Romanum (ed. typ. 2002), blz. 1253.
Deze bedienaren komen niet naar het altaar, voordat de priester de Communie heeft genuttigd, en altijd dienen zij uit de hand van de priester die celebreert, het vaatwerk te ontvangen dat de gedaanten van de allerheiligste Eucharistie bevat die aan de gelovigen uitgedeeld dienen te worden.
Als de Communie uitgedeeld is, nuttigt de priester zelf bij het altaar onmiddellijk en volledig de eventueel overgebleven geconsacreerde Wijn; de overgebleven geconsacreerde Hosties echter nuttigt hij bij het altaar of hij brengt ze naar de plaats die voor het bewaren van de Eucharistie bestemd is.
Wanneer de priester aan het altaar is teruggekeerd, verzamelt hij de eventuele partikels; dan reinigt hij, staande aan het altaar of aan de credenstafel, de pateen (of hostie schaal) ofwel de ciborie (of pyxis) boven de kelk; daarna reinigt hij de kelk, terwijl hij in stilte zegt: Heer, laat ons in een zuiver hart (Quod ore sumpsimus), en droogt hij de kelk met het kelkdoekje af. Als het vaatwerk aan het altaar gereinigd is, wordt het door een bedienaar naar de credenstafel gebracht. Men mag ook - vooral als er méér vaatwerk is - het vaatwerk dat gereinigd moet worden en dat op gepaste wijze is bedekt, op het altaar of op de credenstafel laten staan op het corporale en direct na de Mis reinigen, wanneer het volk is heengezonden.
Daarna kan de priester naar zijn zetel terugkeren. Men kan enige tijd een gewijde stilte in acht nemen of een psalm, een andere lofzang of een hymne zingen (vgl. nr. 88).
Vervolgens zegt de priester met gevouwen handen, staande bij zijn zetel of het altaar en gekeerd naar het volk: Laat ons bidden (Oremus) en met uitgestrekte handen zegt hij het gebed na de communie, waaraan een korte tijd van stilte kan voorafgaan, tenzij deze al onmiddellijk na de communie voorafgegaan is. Op het einde van het gebed antwoordt het volk met de acclamatie: Amen.