H. Paus Johannes Paulus II - 12 juni 1984
Wij hebben geleerd ons samen één te voelen in de eerbiediging van het woord van God. Dank zij de hernieuwing van de Bijbelse studies, waarbij de exegeten van alle christelijke belijdenissen hebben samengewerkt, zijn bepaalde oude geschillen die ons sedert eeuwen tegen elkaar opzetten, ongegrond gebleken. Waarom zou ik hier kard. Bea niet vermelden, die de laatste tien jaar van een lang leven dat gewijd was aan de studie en het onderricht van de heilige Schrift, aan de dienst van de eenheid besteedde? Wanneer het Tweede Vaticaans Concilie verklaart: 'Alle kerkelijke prediking en de christelijke godsdienst zelf moeten derhalve door de Heilige Schrift worden gevoed en beheerst'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 21 brengt het alleen maar een gemeenschappelijke overtuiging tot uitdrukking. Ook wordt het woord van God steeds meer begrepen als verwijzing naar het leven en het getuigenis van de kerkelijke gemeenschap welke bezield is door de Geest van wie Jezus zei: 'Hij zal u alles leren', 'Hij zal u tot de volle waarheid brengen' (Joh. 14, 26)(Joh. 16, 13). Waarom zouden wij de positieve betekenis van deze groeiende eensgezindheid niet benadrukken, ook al zijn wij het nog niet volledig eens over de interpretatie van dit woord van God?