H. Paus Johannes Paulus II - 12 juni 1984
Wij zijn ons op de eerste plaats bewust geworden van ons gemeenschappelijk doopsel en van zijn betekenis. De verklaringen van de assemblees van New Delhi of Evanston spreken hier dezelfde overtuiging uit als het 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964): 'Telkens wanneer het sacrament van het doopsel volgens de instelling van onze Heer op de juiste wijze wordt toegediend en in goede gesteldheid wordt ontvangen, wordt de mens waarachtig ingelijfd bij de gekruisigde en verheerlijkte Christus ... Het doopsel vormt daarom de sacramentele band van de eenheid die zijn kracht uitoefent tussen allen die erdoor zijn wedergeboren'.2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 22 Ongetwijfeld 'is het doopsel op zich niet meer dan een eerste begin. Want het is immers geheel gericht op het verkrijgen van de volheid van het leven in Christus'. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 22 Maar wij allen, die gedoopt zijn met een waarachtig doopsel, zijn omringd met dezelfde en onverbrekelijke liefde van de Vader, tot leven gebracht door dezelfde en ondeelbare Geest van God, ingelijfd in de enige Zoon. Ook al zijn wij onder elkaar verdeeld, worden wij toch door eenzelfde omhelzing omvat, door wat de heilige Irenaeus noemde 'de twee handen van de Vader' (de Zoon en de Geest). Ziedaar wat ons voortdrijft om de gemeenschap onder ons weer op te nemen. Het gaat erom te aanvaarden datgene te zijn wat wij voor God zijn krachtens 'één doop' vanwege 'één God en Vader van allen, die is boven allen en met allen en in allen' (Ef. 4, 6). Wanneer wij nog verdeeld zijn, staan wij niettemin allen in het mysterie van Pinksteren het tegenovergestelde van Babel. Onze verdeeldheden vormen ook een tegenstelling met de reeds bestaande eenheid; ze er des te aanstootgevender door.