Paus Benedictus XVI - 22 februari 2007
Op donderdag 22 februari, om 11.00 uur, in de Aula del Benedizione, had Paus Benedictus XVI een ontmoeting met de pastoors en de overige clerus van het Bisdom Rome, een inmiddels traditie geworden afspraak aan het begin van de Veertigdagentijd. Na een begroetingstoespraak door de Kardinaalvicaris, Camillo Ruini, zijn er 9 priesters aan het woord geweest. Hier volgt steeds eerst de samenvatting van hetgeen zij aan de orde hebben gesteld, en vervolgens het volledige antwoord van de Heilige Vader.
De eerste vraag werd gesteld door Mgr. Pasquale Silla, Pastoor en Rector van het Heiligdom van de heilige Maria van de Goddelijke Liefde in Castel di Leva , die herinnerde aan het bezoek dat Benedictus XVI op 1 mei 2006 aan het heiligdom heeft gebracht en aan de opdracht die hij de parochiegemeenschap bij die gelegenheid had nagelaten: in en vanuit het heiligdom een vurig gebed verrichten voor de Bisschop van Rome, voor zijn medewerkers en voor heel de geestelijkheid en de gelovigen van het Bisdom. In antwoord op dit verzoek heeft de Gemeenschap van de Goddelijke Liefde er zich voor ingezet het gebed in al zijn vormen - vooral het liturgisch gebed - zo goed mogelijk te verzorgen zodat het met volharding en eensgezind verricht zou worden: een van de vruchten van deze inspanning is de altijddurende eucharistische Aanbidding waarmee vanaf 25 maart 2007 in het Heiligdom een begin gemaakt zal worden. Ook ten aanzien van de caritas is het Heiligdom bezig haar horizonten te verbreden, vooral op het gebied van de ontvangst van de minderjarigen, de gezinnen en de ouderen. In dit perspectief heeft Mgr. Silla aan Benedictus XVI concrete aanwijzingen gevraagd om de zending van het Mariaheiligdom in het bisdom steeds beter te kunnen verwezenlijken.
Ik zou eerst willen zeggen dat ik tevreden en gelukkig ben me hier helemaal Bisschop te voelen van een groot Bisdom. De Kardinaalvicaris heeft gezegd dat u er licht en troost van verwacht. En ik moet zeggen dat het zien van zoveel priesters van alle generaties voor mij zelf licht en troost is. Al van de eerste vraag heb ik vooral zelf geleerd: en dit lijkt me ook een wezenlijke onderdeel van onze ontmoeting. Hier kan ik de levende en concrete stem horen van de pastoors, hun pastorale ervaringen, en zo kan ik vooral - ook ik - uw concrete situatie leren kennen, de vragen die u hebt, de ervaringen die u opdoet, de moeilijkheden. Zo kan ik ze beleven, niet alleen maar op een abstracte manier, maar in een concreet gesprek met het reële leven van de parochies.
Nu kom ik bij de eerste vraag. Het lijkt mij dat u zelf al in wezen ook het antwoord gegeven heb met betrekking tot hetgeen dit Heiligdom kan doen.... Ik weet dat het het meest geliefde Mariaheiligdom is van de Romeinen. Toen ik destijds meerdere keren in het oude Heiligdom ben gekomen, heb ik deze eeuwenoude vroomheid ervaren. Je voelt er de aanwezigheid van het gebed van generaties en je raakt er als het ware met je hand de moederlijke aanwezigheid van Onze Lieve Vrouw. Je kunt er werkelijk een ontmoeting beleven met de Mariadevotie van eeuwen, met de verlangens, de noden, de behoeften en het lijden, en ook met de vreugden van de generaties in de ontmoeting met Maria. Op die manier is dit Heiligdom, waar de mensen met hun hoop, hun problemen, hun vragen en lijden naar toe komen, een wezenlijk gegeven voor het Bisdom Rome. We zien steeds meer dat de Heiligdommen overal in de Kerk een bron van leven en van geloof zijn, en zo ook in de Kerk van Rome.
In mijn land heb ik ervaring opgedaan met bedevaarten te voet naar ons nationale Heiligdom in Altötting. Het is één grote volksmissie. Vooral jongeren gaan er naar toe en leven, terwijl ze er zo'n drie dagen te voet naar toe trekken, in een sfeer van gebed, van gewetensonderzoek. Ze herontdekken als het ware hun christelijk geloofsgeweten. Deze drie dagen van bedevaart te voet zijn dagen van biecht, van gebed, zijn een ware weg naar Onze Lieve Vrouw, naar het gezin van God en vervolgens naar de Eucharistie. Op hun voettocht gaan ze naar Onze Lieve Vrouw, en ze gaan met Onze Lieve Vrouw naar de Heer, naar de eucharistische ontmoeting, terwijl ze zich door de biecht voorbereiden op de innerlijke vernieuwing. Zij beleven opnieuw de eucharistische werkelijkheid van de Heer die zichzelf geeft, zoals Onze Lieve Vrouw haar eigen vlees en bloed aan de Heer gegeven heeft, en zo de deur opende voor de vleeswording, de Incarnatie. Onze Lieve Vrouw heeft haar vlees en bloed gegeven voor de incarnatie en zo de Eucharistie mogelijk gemaakt, waarin wij het Vlees ontvangen dat het Brood is voor de wereld. Terwijl zij op weg gaan naar de ontmoeting met Onze Lieve Vrouw, leren diezelfde jongeren hun eigen vlees en bloed aan te bieden, hun leven van elke dag, opdat het aan de Heer in handen gegeven wordt. En zij leren te geloven, geleidelijk aan "ja" te zeggen tegen de Heer.
Ik zou daarom, om terug te keren tot de vraag, willen zeggen dat het Heiligdom als zodanig, als plaats van gebed, van biechten, en van vieren van de Eucharistie, een grote dienst betekent aan de Kerk van vandaag, en voor het Bisdom Rome. Ik denk daarom dat de wezenlijke dienst, waar U overigens heel concreet over hebt gesproken, juist de dienst is van het zich aanbieden als plaats van gebed, van sacramenteel leven en van een leven van gerealiseerde naastenliefde. U hebt, als ik het goed begrepen heb, gesproken over vier dimensies van gebed.
De eerste is die van het persoonlijke gebed, en hier toont Maria ons de weg. De heilige Lucas vertelt ons twee keer dat de Maagd "al deze woorden in haar hart bewaarde en ze bij zichzelf overwoog" (Lc. 2, 19). Vgl. Lc. 2, 51 Zij was iemand die met God in gesprek was, met het Woord van God, en ook met de gebeurtenissen waarlangs God met haar sprak. Het "Magnificat" is een "weefsel" dat gemaakt is uit woorden van de Heilige Schrift en laat ons zien hoe Maria in een voortdurend gesprek heeft geleefd met het Woord van God en zo met God zelf. Natuurlijk is zij in het samenleven met de Heer steeds in gesprek geweest met Christus, met de Zoon van God en met de Drie-ene God. We leren van Maria dan ook om persoonlijk met de Heer te spreken, de woorden van God te wegen, te onderhouden en te bewaren in ons leven en in ons hart, opdat ze voor ieder van ons waarachtig voedsel worden. Zo leidt Maria ons, in een school van gebed, binnen een persoonlijk en diep contact met God.
De tweede dimensie waarover u hebt gesproken, is die van het liturgisch gebed. In de Liturgie leert de Heer ons bidden, eerst door ons zijn Woord te geven, vervolgens door ons in het Eucharistische Gebed in te leiden in de communio met zijn levensmysterie van Kruis en Verrijzenis. De heilige Paulus heeft eens gezegd dat "wij niet eens weten hoe wij behoren te bidden" (Rom. 8, 26): wij weten niet hoe te bidden, wat tegen God te zeggen. Daarom heeft God ons de woorden van het gebed gegeven, zowel in de Psalmen, als in de grote gebeden van de heilige Liturgie, als juist ook in de eucharistische Liturgie.
Hier leert Hij ons bidden. Wij gaan het gebed binnen dat zich in de loop der eeuwen onder de inspiratie van de heilige Geest gevormd heeft en wij verenigen ons met het gesprek van Jezus met de Vader. De Liturgie is dus bovenal gebed: eerst luisteren en dan antwoorden, zowel in de antwoordpsalm als in het grote Eucharistische Gebed. Wij vieren haar op de juiste wijze als wij haar vanuit een biddende houding vieren, ons verenigend met het mysterie van Christus en met zijn gesprek als Zoon met de Vader. Als wij de Eucharistie zo vieren, eerst als een luisteren, dan als een antwoorden, als een gebed derhalve met woorden die door de Heilige Geest zijn aangereikt, dan vieren wij haar goed. En door ons gemeenschappelijk gebed worden de mensen aangetrokken tot de gemeenschap van de kinderen van God.
De derde dimensie is die van de volksvroomheid. Een belangrijk Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen
(9 april 2002) van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Discipline van de Sacramenten gaat over deze Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen
(9 april 2002) en geeft aan hoe "haar te leiden". De volksvroomheid is een sterke kant van ons, want daarbij gaat het om gebeden die diep geworteld zijn in de harten van de mensen. Ook mensen die wat verwijderd zijn geraakt van het leven van de Kerk en niet veel vanuit het geloof kunnen bevatten, worden in hun hart door dit gebed geraakt. Alleen moet men zulke manifestaties van volksvroomheid wel "verlichten', en deze traditie "zuiveren" opdat zij daadwerkelijk leven van de Kerk wordt.
Wat vervolgens de eucharistische Aanbidding betreft: ik ben er heel dankbaar voor, dat de eucharistische Aanbidding zich vernieuwt. Tijdens de Synode over de Eucharistie hebben de Bisschoppen uitvoerig over hun ervaringen gesproken, over hoe er in de gemeenschappen door deze, ook nachtelijke Aanbidding, nieuw leven terugkeert en over hoe juist daardoor nieuwe roepingen ontstaan.
Ik kan jullie zeggen dat ik binnenkort mijn handtekening zal zetten onder de Paus Benedictus XVI - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Sacramentum Caritatis
Het Sacrament van de Liefde - Over de Eucharistie, bron en hoogtepunt van het leven en de zending van de Kerk
(22 februari 2007), die dan ter beschikking zal zijn van de Kerk. Het is een document dat zich bijzonder leent voor meditatie. Het zal een handreiking zijn voor zowel de liturgische viering, als ook voor de persoonlijke bezinning, de voorbereiding van de homilieën, en de viering van de Eucharistie. Het zal ook helpen de volksvroomheid te leiden, te verlichten en te revitaliseren.
Tenslotte sprak u ons over het Heiligdom als plaats van de caritas. Dat lijkt mij heel logisch en noodzakelijk. Onlangs heb ik nog eens gelezen wat de heilige Augustinus zegt in boek X van de H. Augustinus
Confessiones
Belijdenissen (): Ik werd bekoord - en nu begrijp ik dat het een bekoring was - om mij op te sluiten in het contemplatieve leven, om de eenzaamheid met U, Heer te zoeken; maar U hebt het mij verhinderd, hebt mij naar buiten getrokken en hebt mij het woord doen horen van de heilige Paulus: "Christus is voor allen gestorven. Zo moeten wij met Christus sterven en voor allen leven"; ik heb begrepen dat ik mij niet mag opsluiten in de contemplatie; U bent voor allen gestorven, dus moet ik met U leven voor allen en zo de werken van de naastenliefde beleven. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. Boek X
De ware contemplatie bewijst zich in de werken van de naastenliefde. Het teken dat wij werkelijk hebben gebeden, dat wij de ontmoeting met Christus hebben gehad, is dus dat wij er "voor de anderen" zijn. Zo moet een Pastoor zijn. Hij zegt: in mijn leven wilde ik altijd leven in een luisteren naar het Woord, in de meditatie, maar nu moet ik - dag na dag, uur na uur - aan de deur staan, waar steeds de bel gaat, moet ik de bedroefden troosten, de armen helpen, de strijdenden terechtwijzen, vrede stichten, enzovoorts. Sint Augustinus somt heel het werk van een Pastoor op, want in die tijd was de Bisschop ook datgene wat nu de Qadi is in de islamitische landen. Voor de problemen van, laten we zeggen civiel recht, was hij de vredesrechter: hij moest de vrede bevorderen tussen de strijdenden. Hij heeft dus een bestaan moeten leven dat voor hem, contemplatieve mens als hij was, heel moeilijk is geweest. Maar hij heeft deze waarheid begrepen: zo ben ik met Christus. Door er "voor de anderen" te zijn, ben ik in de gekruisigde en verrezen Heer.
Dit lijkt mij een grote troost voor de pastoors en voor de Bisschoppen. Als er weinig tijd overblijft voor de beschouwing, dan zijn wij met de Heer door er "voor de anderen" te zijn. U hebt gesproken over de andere concrete aspecten van de naastenliefde, die heel belangrijk zijn. Zij zijn ook een teken voor onze samenleving, in het bijzonder voor de kinderen, de bejaarden en de lijdenden. Ik denk dan ook dat U met deze vier dimensies van het leven, ons het antwoord gegeven hebt op de vraag: wat moeten wij doen in ons Heiligdom?
Daarna heeft Don Maurizio Secondo Mirilli gesproken, kapelaan van de H. Bernadette Soubirous, tevens lid van de Diocesane Dienst voor Jongerenpastoraal. Hij vroeg aandacht voor de moeizame taak die de priesters hebben in hun zending om de nieuwe generaties geloofsvorming te geven. Aan de Paus vroeg Don Maurizio een woord van leiding en oriëntering met betrekking tot de manier om aan de jongeren de vreugde van het christelijk geloof over te brengen, vooral tegen de achtergrond van de huidige culturele uitdagingen en hij heeft hem gevraagd de belangrijkste thema's aan te duiden waar de meeste energie in geïnvesteerd zou moeten worden om de jongens en meisjes te helpen Christus concreet te ontmoeten.
Dank voor het werk dat u voor de adolescenten verricht. We weten dat de jeugd werkelijk een prioriteit moet zijn van onze pastorale arbeid, omdat zij in een wereld leeft die ver staat van God. En in onze culturele context is het heel moeilijk de ontmoeting met Christus, het christelijk leven, het geloofsleven te vinden. De jongeren hebben zoveel begeleiding nodig om deze weg werkelijk te kunnen vinden. Ik zou zeggen - ook al leef ik helaas ver van hen vandaan waardoor ik geen erg concrete aanwijzingen kan geven - dat het eerste aspect juist en vooral de begeleiding Noot van de vertaler: in de letterlijke zin van het samen mee optrekken moet zijn. Zij moeten kunnen zien dat het geloof in deze tijd geleefd kan worden, dat het niet iets van het verleden is, maar dat het mogelijk is vandaag als christenen te leven en zo echt het goede te vinden.
Ik herinner mij een autobiografisch element uit de geschriften van de heilige Cyprianus. Hij zegt: Ik heb in deze wereld geleefd, totaal van God verwijderd, want de godheden waren dood en God was onzichtbaar. En bij het zien van de christenen heb ik gedacht: dat is een onmogelijk leven, dit laat zich niet waar maken in deze wereld! Maar toen ik er een paar ontmoette en met hen begon om te gaan, en me in het catechumenaat liet leiden op deze weg van bekering tot God, heb ik langzamerhand begrepen: het is wèl mogelijk! En nu ben ik gelukkig dat ik het leven heb gevonden. Ik heb begrepen dat dat andere geen leven was, en eigenlijk - ik beken het - wist ik ook daarvoor al dat dat niet het ware leven was.
Het lijkt mij heel belangrijk dat de jongeren personen ontmoeten - van hun leeftijd maar ook rijpere - waaraan zij kunnen zien dat het christelijk leven vandaag de dag mogelijk is, en dat het èn redelijk, èn realiseerbaar is. Over allebei deze laatste aspecten lijken mij twijfels te bestaan: over de realiseerbaarheid, want de andere wegen staan zo ver af van de christelijke levenswijze; en over de redelijkheid, want op het eerste gezicht lijkt de wetenschap ons totaal andere dingen te leren en kan men dus geen redelijk verhaal over het geloof houden om te laten zien dat het in overeenstemming is met onze tijd en met de rede.
Het eerste punt is dus de ervaring, die dan vervolgens de weg opent naar de kennis. In deze zin is het catechumenaat van groot belang, op een nieuwe wijze beleefd - namelijk als gemeenschappelijke levensweg, als gemeenschappelijke ervaring van het feit dat het mogelijk is zo te leven. Alleen als er een zekere ervaring is, kan men vervolgens ook begrijpen. Ik herinner mij een raad die Pascal aan een ongelovige vriend gaf. Hij zei hem: probeer eens de dingen te doen die een christen doet, en je zult met die ervaring inzien dat dit alles logisch is en waar.
Ik zou zeggen dat een belangrijk aspect ons juist nu getoond wordt door de Veertigdagentijd. Wij moeten niet denken dat wij zomaar ineens een honderdprocents christelijk leven kunnen leiden, zonder twijfels en zonder zonden. We moeten veeleer erkennen dat wij onderweg zijn, dat wij moeten en mogen leren, dat wij ook wat onze bekering betreft, stap voor stap moeten gaan. Zeker, de fundamentele bekering is een act die voor altijd geldt. Maar de realisatie van de bekering is iets voor het hele leven, iets dat verwezenlijkt wordt in het geduld van een heel leven. Het is een act waarbij we het vertrouwen en de moed om de weg te gaan niet moeten verliezen.
Dat is het nu juist wat wij moeten erkennen: wij kunnen van onszelf van het ene moment op het andere geen volmaakte christenen maken. Toch loont het de moeite om voort te gaan, om te blijven geloven in, laat ons zeggen de fundamentele keuze en om vervolgens met volharding de weg te blijven gaan van de bekering die soms moeizaam wordt. Het kan inderdaad voor komen dat ik me ontmoedigd voel, zodat ik alles zou willen loslaten en in een crisistoestand wil blijven. Maar dan moet je niet meteen je laten vallen, maar moedig opnieuw beginnen. De Heer leidt mij, de Heer is grootmoedig en met zijn vergeving ga ik weer verder en wordt ik ook zelf grootmoedig jegens de anderen. Zo leren wij werkelijk de liefde jegens de naaste en het christelijk leven, wat impliceert dat je blijft volharden om vooruit te gaan.
Wat nu de grote thema's betreft, zou ik zeggen dat het belangrijk is God te kennen. Het thema "God" is essentieel. In zijn brief aan de Efeziërs zegt de heilige Paulus: "Bedenkt dat gij indertijd... zonder hoop en zonder God waart. Thans echter zijt gij die eertijds veraf waart, in Christus Jezus dichtbij gekomen" (Ef. 2, 12-13). Zo heeft het leven een zin die mij ook tijdens moeilijkheden leidt. Dus is het nodig tot God de Schepper terug te keren, tot God die de scheppende Rede is, en om vervolgens Christus te vinden, die het levende Gelaat is van God.
We kunnen zeggen dat hier sprake is van een wederkerigheid. Van de ene kant helpt mij de ontmoeting met Christus - met deze menselijke, historische, reële figuur - geleidelijk aan God te leren kennen; en van de andere kant helpt mij het kennen van God om de grootsheid te begrijpen van het mysterie van Christus, die het Gelaat is van God. Alleen als wij er in slagen te begrijpen dat Jezus niet een grote profeet is, een van de godsdienstige persoonlijkheden van de wereld, maar dat Hij het Gelaat van God is, dat Hij God is, alleen dan hebben wij de grootheid van Christus ontdekt en hebben wij gevonden wie God is. God is niet enkel een verre schaduw, de "eerste oorzaak", maar heeft een Gelaat: Hij is het Gelaat van de barmhartigheid, het Gelaat van de vergeving en van de liefde, het Gelaat van de ontmoeting met ons. Deze twee thema's doordringen elkaar daarom wederzijds en moeten altijd samengaan.
Vervolgens moeten we natuurlijk begrijpen dat de Kerk de grote begeleidster is op de weg die wij gaan. In haar blijft het Woord van God levend en is Christus niet alleen een figuur uit het verleden, maar is Hij aanwezig. Zo moeten wij het sacramentele leven herontdekken, de sacramentele vergeving, de Eucharistie, het Doopsel als nieuwe geboorte.
De heilige Ambrosius heeft in de Paasnacht in zijn laatste mystagogische catechese gezegd: Tot nog toe hebben wij over de morele zaken gesproken, nu is het het moment om te spreken over het Mysterie. Hij had een leidraad gegeven voor de morele ervaring, uiteraard in het licht van God, een leidraad die zich vervolgens opent naar het Mysterie. Ik denk dat deze beide zaken vandaag de dag elkaar moeten doordringen: een weg met Jezus die steeds meer de diepte van zijn Mysterie ontdekt. Zo leert men op een christelijke manier te leven, leert men de grootsheid van de vergeving en de grootsheid van de Heer die zich aan ons geeft in de Eucharistie.
Op deze weg begeleiden ons uiteraard de heiligen. Zij hebben, zij het onder heel veel moeilijkheden, de heilige Schrift geleefd en zijn er de ware en levende uitleg van. Ieder heeft zijn heilige van wie hij het best kan leren wat het betekent om christen te zijn. Het zijn vooral de heiligen van onze tijd. En verder, uiteraard, is er altijd Maria, die de Moeder van het Woord blijft. Maria weer ontdekken, helpt ons als christenen vooruitgang te maken en de Zoon te kennen.
Pater Franco Incampo, Rector van de Sint Lucia in Gonfalone, heeft ons verteld over de ervaring met de integrale lezing van de Bijbel zoals zijn gemeenschap die momenteel opdoet, samen met de Waldenzer gemeente. "Wij hebben ons te luisteren gezet naar het Woord" - zei hij. Het is een veelomvattend project. Wat is de betekenis van het Woord in de kerkelijke Gemeenschap? Waarom kennen wij de Bijbel zo weinig? Hoe kunnen wij de kennis van de Bijbel bevorderen zodat het Woord de gemeenschap vormt, ook voor de weg van de oecumene?
Uzelf hebt ongetwijfeld meer concreter ervaring opgedaan met hoe dit te doen. Ik van mijn kant kan op de eerste plaats zeggen dat we de volgende Synode zullen houden over het Woord van God. Ik heb de "Lineamenta" al kunnen inzien die door de Raad van de Synode zijn uitgewerkt en ik denk dat daarin goed de verschillende dimensies naar voren komen van de aanwezigheid van het Woord in de Kerk.
Uiteraard is de Bijbel integraal genomen iets geweldigs dat men stap voor stap moet ontdekken. Want als we alleen maar de afzonderlijke delen nemen, kan het dikwijls moeilijk zijn om te begrijpen dat het over het Woord van God gaat: ik denk aan bepaalde delen van de Boeken der Koningen met de geschiedschrijvingen, met de uitroeiing van bestaande volkeren in het Heilig Land. Nog veel andere zaken zijn moeilijk. Zo kan ook Qohelet uit het geheel losgemaakt worden en daardoor heel moeilijk lijken: het lijkt wel de wanhoop tot theorie te maken, omdat niets blijft en ook de wijze uiteindelijk sterft met de dwazen. We hebben er juist de lezing uit gehad in het Brevier.
Een eerste punt lijkt me juist dit lezen van de Heilige Schrift in haar eenheid en integraliteit. De afzonderlijke delen vormen onderdelen van een weg en alleen door ze in hun integraliteit te zien als een weg die één geheel vormt, waar het ene deel het andere uitlegt, kunnen we dit begrijpen. Blijven we bijvoorbeeld bij Qohelet. Voorafgaand daaraan was er het woord van de wijsheid volgens welke het degene die goed is ook goed gaat, dat wil zeggen: God beloont wie goed is. Maar dan komt Job en ziet men dat het niet zo is, en dat juist wie goed leeft, méér lijdt. Hij lijkt wel door God vergeten. Daar komen de psalmen bij uit die periode waar gezegd wordt: maar wat doet U, God? De goddelozen, de trotsen leven er goed van, zijn vet, voeden zich goed, lachen met ons en zeggen: waar is nu uw God? Hij bekommert zich niet om ons en wij zijn verkocht als schapen voor de slachtbank. Wat doet U met ons, waarom is het zo? Het moment komt waarop Qohelet zegt: maar heel deze wijsheid, waar blijft die uiteindelijk? Het is haast een existentialistisch boek waarin gesteld wordt: alles is ijdel. Dit eerste stuk van de weg verliest zijn geldigheid niet, maar loopt uit op het nieuwe perspectief dat tenslotte leidt naar het kruis van Christus, "de heilige van God", zoals Petrus zegt in het zesde hoofdstuk van het Evangelie van Johannes. Het loopt uit op het Kruis. En juist zo bewijst zich de wijsheid van God, die dan de heilige Paulus ons zal beschrijven.
En dus, alleen als we alles als één weg zien, stap voor stap, en de Schrift leren lezen in haar eenheid, kunnen we ook werkelijk toegang vinden tot de schoonheid en de rijkdom van de Heilige Schrift. Dus alles lezen, maar altijd het geheel van de Heilige Schrift voor ogen houden, waar het ene deel het andere uitlegt, een deel van de weg het andere uitlegt. Op dit punt kan de moderne exegese veel helpen. Nemen we bijvoorbeeld het Boek Jesaja. Toen de exegeten ontdekten dat het vanaf hoofdstuk 40 om een andere auteur ging - de "Deutero-Jesaja" zoals men toen zei - was het voor de katholieke theologie even flink schrikken. Iemand dacht dat men zo Jesaja stuk maakte en dat het visioen van de dienaar Gods aan het eind, in het 53ste hoofdstuk, niet meer van Jesaja was die ongeveer 800 jaar vóór Christus geleefd had. Wat moeten we nou doen?, zo vroeg men zich af. Tegenwoordig hebben we begrepen dat heel het boek een weg is van steeds nieuwe herlezingen, waarbij men steeds dieper doordringt in het mysterie dat al aan het begin wordt neergezet en men zich steeds meer opent voor wat al in het begin, zij het gesloten, aanwezig was.
Zo kunnen we binnen één boek heel de weg van de Heilige Schrift begrijpen, die een voortdurend herlezen, een beter begrijpen is van wat eerder al gezegd is. Stap voor stap gaat het licht schijnen en kan de christen begrijpen wat de Heer aan de leerlingen van Emmaüs heeft gezegd, toen Hij hun uitlegde dat al de profeten over Hem hadden gesproken. De Heer maakt voor ons de ultieme herlezing toegankelijk. Christus is de sleutel van alles en alleen wanneer wij ons aansluiten bij de leerlingen van Emmaüs op hun tocht, alleen door met Christus de weg te gaan en alles in zijn licht te herlezen, met Hem, de Gekruisigde en Verrezene, betreden wij de rijkdom en de schoonheid van de Heilige Schrift.
Daarom, zou ik zeggen, is het belangrijke punt dat men de Schrift niet in losse stukken uit elkaar moet halen. Juist de moderne kritiek heeft ons, zoals we nu zien, doen begrijpen dat het een voortgaande weg is. En we kunnen ook zien dat het een weg is die een richting heeft en dat Christus werkelijk het eindpunt ervan is. Beginnend bij Christus kunnen we gehele weg hernemen en de diepte van het Woord binnengaan.
Samenvattend zou ik zeggen dat de lezing van de Heilige Schrift altijd een lezing moet zijn in het licht van Christus. Alleen zo kunnen wij de Heilige Schrift lezen en begrijpen, ook in onze actuele context, en er ook echt licht aan ontlenen. Wij moeten dit begrijpen: De Schrift is een weg met een richting. Wie weet waar hij moet uitkomen, kan ook en nu op een nieuwe manier, al de stappen er heen maken en zo op een diepere manier het mysterie van Christus leren kennen.
Als wij dit inzien, hebben we ook de kerkelijkheid van de Heilige Schrift begrepen, want deze wegen, deze weggedeelten van de ene weg, zijn gedeelten van een weg die wordt afgelegd door een volk. Het is het volk van God dat verder trekt. De ware eigenaar van het Woord is altijd het volk van God, dat geleid wordt door de Heilige Geest, en de inspiratie is een complex gebeuren: de Heilige Geest leidt verder, het volk ontvangt. Het is dus de weg van een volk, van het volk van God. Men moet altijd goed de Heilige Schrift lezen, maar dat kan alleen gebeuren als wij meetrekken, opgenomen in dit subject dat het volk is van de levende God, dat vernieuwd en opnieuw gesticht is door Christus, maar dat altijd in zijn identiteit blijft.
Er zijn dus, zou ik zeggen, drie dimensies die onderling met elkaar in betrekking staan. De historische dimensie, de christologische dimensie en de ecclesiologische dimensie - dat is van het volk onderweg - doordringen elkaar. Een volledige lezing is een lezing waarin de drie dimensies aanwezig zijn. Daarom blijft de liturgie - de gemeenschappelijke, biddende lezing van het volk van God - de geprivilegieerde plaats om het Woord te verstaan, ook omdat juist hier de lezing gebed wordt en zich verenigt met het gebed van Christus in het Eucharistisch gebed.
Ik zou er nog iets aan willen toevoegen dat alle Kerkvaders hebben onderstreept. Ik denk hier vooral aan een heel mooie tekst van de heilige Efrem - en nog aan een andere van de heilige Augustinus.
(Eerst die van de heilige Efrem), waarin hij ons zegt: Als je weinig hebt begrepen, aanvaard dat, en denk niet dat je alles hebt begrepen. Het Woord blijft altijd veel groter dan wat jij hebt kunnen begrijpen. En laat dit nu op een kritische wijze gezegd zijn tegen een bepaald deel van de moderne exegese, dat denkt alles te hebben begrepen en dat er daarom, na de door haar uitgewerkte interpretatie, eigenlijk niks anders meer gezegd kan worden. Dit is niet waar. Het Woord is altijd groter dan de exegesen van de Vaders en dan de kritische exegese, omdat ook deze alleen maar een deel ervan begrijpt, ik zou zelfs zeggen het kleinste deel. Het Woord is altijd groter, dat is onze grote troost. En in zekere zin is het iets moois te weten dat men slechts een beetje ervan begrepen heeft. Het is mooi om te weten dat er nog een onuitputtelijke schat is en dat elke nieuwe generatie nieuwe schatten zal ontdekken en verder zal gaan met de grootsheid van het Woord van God, die ons altijd voorgaat, die ons leidt en die altijd groter is. Het is in dit besef dat men de Schrift moet lezen.
De heilige Augustinus heeft gezegd: De haas en de ezel drinken allebei aan de bron. De ezel drinkt meer, maar elk drinkt naar vermogen. Of we nu hazen zijn of ezels, laten we dankbaar zijn dat de Heer ons doet drinken van zijn water.
Het thema van de Kerkelijke Bewegingen en van de Nieuwe Gemeenschappen, als een gave van de Voorzienigheid voor onze tijd, werd aangesneden door Pater Gerardo Raul Carcar, behorend tot de Gemeenschap van de Paters van Schönstatt, die zes maanden geleden uit Argentinië naar Rome is gekomen en nu hulpkapelaan is in de Parochie van de H. Hieronymus in Corviale. Het gaat hier om groepen met een creatief elan, die het geloof beleven en die naar nieuwe levensvormen op zoek zijn om zo de juiste missionaire situering te vinden in de Kerk. Aan de Paus vroeg de religieus raad over het hoe van deze invoeging in de Kerk, teneinde ook werkelijk een dienst te ontwikkelen aan de eenheid binnen de universele Kerk.
Wel, ik zie dat ik wat korter moet zijn. Dank U voor uw vraag. Het lijkt me dat u de belangrijkste bronnen voor wat ik over de Bewegingen kan zeggen, al hebt aangehaald. In deze zin is uw vraag ook een antwoord.
Ik zou meteen willen preciseren en zeggen dat ik in deze maanden de Italiaanse Bisschoppen ontvang die hun "ad limina" bezoek brengen, waardoor ik wat meer kennis kan nemen van de geografie van het geloof in Italië. Ik zie daarbij zoveel mooie dingen, en tegelijkertijd de problemen die wij allemaal kennen. Vooral zie ik hoe het geloof nog diep in het Italiaanse hart geworteld is, ook al wordt het natuurlijk op velerlei wijze in de moderne situaties bedreigd. De Bewegingen aanvaarden ook goed mijn vaderlijke functie als Herder. Anderen zijn kritischer en zeggen dat de Bewegingen zich niet invoegen. Ik denk dat de situaties van elkaar verschillen en dat alles afhangt van de personen in kwestie.
Mij lijkt dat we twee fundamentele regels hebben, waarover u hebt gesproken. De eerste regel heeft de heilige Paulus ons gegeven in de Eerste Brief aan de Tessalonicensen: de genadegaven niet uitdoven. Als de Heer ons nieuwe gaven schenkt, moeten wij dankbaar zijn, ook al zijn ze soms lastig. En het is iets moois, dat zonder initiatief van de hiërarchie, vanuit een initiatief van onderaf, zoals men zegt, maar toch in feite met een initiatief van Boven, dat wil zeggen als gave van de Heilige Geest, er nieuwe vormen van leven in de Kerk ontstaan, zoals dat overigens in alle eeuwen is gebeurd.
In het begin waren ze altijd lastig: ook de heilige Franciscus was heel lastig en het was voor de Paus heel moeilijk om uiteindelijk een canonieke vorm te geven aan een feitelijk gegeven dat veel groter was dan de juridische regelingen. Voor de heilige Franciscus was het een heel groot offer zich op te laten sluiten in dit juridisch geraamte, maar uiteindelijk is zo een realiteit geboren die tot op de dag van vandaag leeft en die ook in de toekomst zal leven:zij geeft kracht en nieuwe elementen van leven aan de Kerk.
Ik wil alleen dit zeggen: in alle eeuwen zijn er bewegingen ontstaan. Aanvankelijk was ook de heilige Benedictus een Beweging. Zij voegen zich in het leven van de Kerk in, niet zonder lijden, niet zonder moeilijkheden. De heilige Benedictus zelf heeft de oorspronkelijke richting van het monnikendom moeten bijstellen. Zo heeft ook in onze eeuw de Heer, de Heilige Geest, ons nieuwe initiatieven geschonken met nieuwe aspecten van christelijk leven: geleefd als zij worden door mensen met hun beperkingen, scheppen zij ook moeilijkheden.
De eerste regel is dus: de genadegaven niet uitdoven, dankbaar zijn, ook als zij lastig zijn. De tweede regel is deze: de Kerk is één. Als de Bewegingen werkelijk gaven van de Heilige Geest zijn, voegen zij zich in de Kerk in en dienen haar. Dan ontstaat er, in de geduldige dialoog tussen Herders en Bewegingen, een vruchtbare vorm waardoor deze elementen opbouwende elementen voor de Kerk van vandaag en morgen worden.
Deze dialoog vindt plaats op alle niveaus. Te beginnen bij de pastoor, bij de Bisschop en bij de Opvolger van Petrus, is er een zoeken bezig naar de geschikte structuren: in veel gevallen heeft dat zoeken al zijn vruchten opgeleverd. In andere gevallen wordt er nog op gestudeerd. Zo stelt men zich bijvoorbeeld de vraag of na vijf jaar van experiment, nu de definitieve goedkeuring geven kan worden aan de Neocatechumenale Weg, of dat er nog een proeftijd nodig is, of dat er misschien sommige elementen van deze structuur wat moeten worden bijgesteld.
Zelf heb ik in ieder geval de Neocatechumenalen van het begin af gekend. Het is een lange weg geweest, met veel complicaties die ook vandaag de dag nog bestaan, maar we hebben een kerkelijke vorm gevonden die al veel verbetering gebracht heeft in de relaties tussen de Herder en de Weg. En laten we zo doorgaan! Hetzelfde geldt voor de andere Bewegingen.
Voor nu, zou ik als samenvatting van de twee regels willen zeggen: dankbaarheid, geduld en aanvaarding ook van het lijden dat onvermijdelijk is. Ook in een huwelijk is er altijd sprake van lijden en spanningen. En toch houden ze vol en zo rijpt de ware liefde. Hetzelfde gebeurt in de gemeenschap van de Kerk: laten we samen geduld hebben. Ok tussen de diversen niveaus van de hiërarchie - van pastoor, tot Bisschop, tot Paus - moet er een voortdurende uitwisseling zijn van ideeën, zij moeten het gesprek bevorderen om samen de betere weg te vinden. De ervaringen van de pastoors zijn fundamenteel, maar vervolgens hebben ook de ervaringen van de bisschop en het, laten we zeggen, universele perspectief van de paus een eigen theologische en pastorale plaats in de Kerk.
Dus, enerzijds dit geheel van diverse niveaus van de hiërarchie; anderzijds het geheel van wat er in de parochies met geduld en in openheid, in gehoorzaamheid aan de Heer, wordt beleefd: dat schept werkelijkheid nieuwe vitaliteit in de Kerk. Laten we dankbaar zijn jegens de Heilige Geest voor de gaven die Hij ons heeft gegeven. Laten we de stem van de Geest gehoorzamen, maar laten we ook helder zijn bij het integreren van deze elementen in het leven: dit criterium dient uiteindelijk de concrete Kerk. Zo zal met geduld, met moed en met grootmoedigheid, de Heer ons zeker leiden en helpen.
Don Angelo Mangano, pastoor van de Heilige Gelasius, een parochie die sinds 2004 toevertrouwd werd aan de pastorale zorg van de Gemeenschap "Missie, Kerk,Wereld" heeft nadrukkelijk gesproken over de pastoraal op het feest van Sint Petrus' Stoel (22 februari).Hij heeft er op gewezen dat het van belang is een eenheid te ontwikkelen tussen het geestelijke leven en het pastorale leven, dat immers geen organisatorische techniek is maar met het leven van de Kerk zelf samenvalt. Jezus zelf is voor ons de synthese, zei de priester, die aan de Heilige Vader gevraagd heeft hoe men het begrip van de pastoraal als het ware leven van de Kerk ingang kan doen vinden in het Volk van God, en hoe te bereiken dat de pastoraal zich steeds meer voedt vanuit de ecclesiologie van het Concilie.
Dat zijn, lijkt me, verschillende vragen. Een vraag is: hoe de parochie te inspireren met de ecclesiologie van het Concilie, hoe de gelovigen uit de ecclesiologie te doen leven; de andere is: hoe moeten wij handelen en in onszelf het pastorale werk geestelijk maken. Laten we met deze laatste vraag beginnen. Een zekere spanning tussen wat moet ik absoluut doen en welke geestelijke bronnen heb ik nodig, zal er altijd zijn. Ik zie die altijd in Sint Augustinus die zich in zijn preken beklaagt. Ik heb het al aangehaald: ik zou graag leven met het Woord van God, maar moet van de morgen tot de avond bij jullie zijn. Toch vond Augustinus dit evenwicht van enerzijds steeds ter beschikking zijn en anderzijds toch momenten reserveren voor het gebed, de meditatie over het heilig Woord, want anders zou hij niets meer kunnen zeggen. Ik zou hier in het bijzonder willen onderstrepen wat U hebt gezegd over het feit dat de pastoraal nooit een loutere strategie mag zijn, een administratief werk, maar altijd een geestelijk werk moet zijn. Zeker, ook het andere mag nooit helemaal ontbreken, want we zijn op deze aarde en deze problemen zijn er, zoals: hoe een goede financiële administratie houden enz. Ook dit is een sector die nooit geheel afwezig kan zijn.
Maar het fundamentele accent moet juist liggen op het feit dat herder zijn in zichzelf een geestelijk handelen is. Terecht hebt u verwezen naar het Evangelie van Johannes, hoofdstuk 10, waar de Heer zich de goede Herder noemt. En als eerste element van die definitie zegt Jezus dat de Herder voor gaat. Vgl. Joh. 10, 1 Dat wil zeggen: hij wijst de weg, doet eerst zelf wat de anderen moeten doen, slaat eerst zelf de weg in die voor de anderen de weg is. De herder gaat voor. Dat wil zeggen dat hij zelf vóór alles naar het Woord van God leeft: hij is een man van gebed, een man van vergeving, een man die de Sacramenten ontvangt en viert als momenten van gebed en ontmoeting met de Heer. Hij is een man van doorleefde en gerealiseerde liefde. En zo worden alle eenvoudige momenten van gesprek, van ontmoeting, van al wat er te doen is, tot geestelijke activiteit in communio met Christus. Zijn "pro omnibus" Noot van de vertaler: dat wil zeggen dat Hij er voor allen is, wordt ons "pro meis" Noot van de vertaler: dat wil zeggen dat ik er voor de mijnen ben.
Hij gaat dus voor, en mij lijkt dat met dit voorgaan het belangrijkste eigenlijk al gezegd is. Het tiende hoofdstuk van Johannes gaat dan verder en leert ons dat Jezus ons voor gaat door zichzelf te geven aan het Kruis, en dit is ook onvermijdelijk voor de priester. Dit zichzelf geven is ook een deelname aan het Kruis van Christus, en dankzij die deelname kunnen wij ook op een geloofwaardige wijze de lijdenden troosten, de armen en uitgestotenen bijstaan enz.
In dit programma dat U hebt ontwikkeld is dus de vergeestelijking van het pastorale werk fundamenteel. Hij is makkelijker gezegd dan gedaan, maar we moeten het proberen. En om ons werk te kunnen vergeestelijken, moeten we opnieuw de Heer volgen. De Evangelies vertellen ons dat Hij overdag werkte en 's nachts op de berg was met de Vader en daar bad. Ik moet hier mijn zwakte bekennen. 's Nachts kan ik niet bidden, dan zou ik willen slapen. Maar toch, een beetje tijd vrij maken voor de Heer is echt nodig: zoals de viering van de Mis, het Getijdengebed en de dagelijkse meditatie, zelfs al is het maar even, in aansluiting aan de Liturgie, de Rozenkrans. Maar dit persoonlijke gesprek met het Woord van God is belangrijk en alleen zo kunnen wij over de reserves beschikken die nodig zijn om aan de eisen van het pastorale leven te beantwoorden.
Tweede punt: terecht hebt u de ecclesiologie van het Concilie onderstreept. Mij lijkt dat wij ons deze ecclesiologie nog veel meer innerlijk eigen moeten maken - zowel die van 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) als die van 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Ad Gentes Divinitus
Over de missie-activiteit van de Kerk
(7 december 1965), dat ook een ecclesiologisch document is, als ook die van de kleinere documenten, en vervolgens die van 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) - en door ons deze visie innerlijk eigen te maken kunnen wij ook ons volk in deze visie meetrekken, zodat het begrijp dat de Kerk niet enkel een grote structuur is, een van de supernationale instellingen die er bestaan. De Kerk is inderdaad een lichaam, maar dan wel het Lichaam van Christus en dus, zoals Paulus zegt, een geestelijk Lichaam. Zij is een geestelijke werkelijkheid. Mij lijkt dit heel belangrijk: dat de mensen kunnen zien dat de Kerk geen supernationale organisatie is, geen administratief lichaam of een machtsinstelling, en ook geen sociale instelling, al doet zij een sociaal en supernationaal werk, maar dat zij een geestelijk lichaam is.
Mij lijkt dat ons bidden met het volk, het samen met het volk luisteren naar het Woord van God, het vieren van de Sacramenten met het volk van God, het met Christus handelen in dienstbare liefde enz. Noot van de vertaler: van deze visie moet getuigen. Vooral in de homilieën moeten wij deze visie verspreiden.
In deze zin, zo lijkt me, blijft de homilie een prachtige gelegenheid om de mensen nabij te zijn en met hen de spiritualiteit te communiceren die het Concilie heeft onderwezen. Zo lijkt me dat als de homilie in het gebed, in het luisteren naar het Woord van God is gegroeid, zij communicatie is van de inhoud van het Woord van God. Het Concilie komt echt aan bij onze mensen. Niet die fragmenten van de publiciteit die een vertekend beeld van het Concilie hebben gegeven, maar de ware spiritualiteit van het Concilie. Zo moeten wij met het Concilie en in de geest van het Concilie, door ons de visie ervan innerlijk eigen te maken, steeds en weer opnieuw het Woord van God leren kennen. Als wij dat doen kunnen wij het ook met onze mensen communiceren en aldus werkelijk een pastoraal en geestelijk werk verrichten.
Don Alberto Pacini, Rector van de Basiliek van Sint Anastasia,heeft gesproken over de altijddurende aanbidding - met name over de mogelijkheid om nachtelijke beurten te organiseren - en heeft aan de Paus gevraagd de zin en de waarde van het eucharistisch eerherstel uit te leggen in verband met heiligschennende diefstal en satanische sekten.
Laten we het niet meer hebben over de eucharistische aanbidding in het algemeen, omdat zij al tot in onze harten is doorgedrongen en bezig is in het hart van het volk door te dringen. U hebt een vraag gesteld die specifiek ging over het eucharistisch eerherstel. Dat is een verhaal dat moeilijk geworden is. Ik herinner me dat, toen ik jong was, er op het feest van het Heilig Hart gebeden werd aan de hand van een mooi gebed van Leo XIII en later een van Pius XI, waarin het eerherstel een bijzondere plaats in nam, juist in betrekking tot - in die tijd al - daden van heiligschennis waarvoor eerherstel moest worden gebracht.
Mij lijkt het dat wij dieper moeten gaan, moeten komen tot bij de Heer zelf die het (eer)herstel heeft gebracht voor de zonde van de wereld, en dat ook wij moeten trachten te herstellen, om zo te zeggen evenwicht moeten proberen te brengen, tussen het méér van het kwade en het méér van het goede. Zo moeten wij op de balans van de wereld dit grote méér niet aan de negatieve zijde laten, maar een minstens gelijkwaardig gewicht geven aan het goede.
Deze fundamentele idee steunt op wat door Christus is gedaan. Dit is, voor zover ik kan begrijpen, de zin van het eucharistisch offer. Tegenover dit grote gewicht van het kwaad dat in de wereld bestaat en dat de wereld omlaag trekt, stelt de Heer een ander, veel groter gewicht, dat van de oneindige liefde die deze wereld betreedt. Dit is het belangrijke punt: God is altijd het absoluut goede, maar dit absoluut goede betreedt juist het spel van de geschiedenis. Christus stelt zich hier aanwezig en lijdt ten diepste aan het kwaad, aldus een tegenwicht scheppend van absolute waarde. Het méér, Noot van de vertaler: dat wil zeggen het overwicht aan kwaad, dat altijd bestaat als we louter empirisch kijken naar de proporties, wordt overwonnen door het immense méér van het goede, van het lijden van de Zoon van God.
In deze zin is er (eer)herstel, dat noodzakelijk is. Mij lijkt dat het vandaag de dag een beetje moeilijk is deze dingen te begrijpen. Als we het gewicht zien van het kwaad in de wereld, dat aanhoudend groeit, dat in de geschiedenis absoluut de overhand lijkt te hebben, dan zou men - zoals de heilige Augustinus zegt in een meditatie - zelfs kunnen wanhopen. Maar we zien dat er een nog groter méér is, het feit namelijk dat God zelf is ingetreden in de geschiedenis, zich deelgenoot heeft gemaakt van de geschiedenis en ten diepste geleden heeft. Dit is de zin van het eerherstel.
Dit méér dat door de Heer zelf is ingebracht, is voor ons een appèl om ons aan zijn zijde te plaatsen, om met dit grote méér van de liefde mee te doen en het aanwezig te stellen, ook al zijn wij zwak. Wij weten dat ook voor ons dit méér nodig was, want ook in ons leven bestaat het kwaad. We leven allemaal dankzij het méér van de Heer. Maar Hij schenkt ons deze gave opdat wij ons, zoals de Brief aan de Kolossenzen zegt, met deze overvloed kunnen associëren, er aan mee kunnen doen en deze overvloed om zo te zeggen nog kunnen doen toenemen, concreet in ons historisch moment.
Mij lijkt dat de theologie nog meer zou moeten doen om deze werkelijkheid van de "reparatie", van het eerherstel nog beter te begrijpen. Er waren hier in de loop van de geschiedenis ook verkeerde ideeën over. Dezer dagen las ik de theologische verhandelingen van Gregorius van Nazianze, die het op een gegeven ogenblik over dit aspect heeft en zich afvraagt aan wie de Heer zijn bloed heeft aangeboden. Hij zegt: de Vader wilde het bloed van Zoon niet; maar de geschiedenis wilde het, de noden en onevenwichtigheden van de geschiedenis vroegen er om; het was nodig dit verstoorde evenwicht binnen te gaan en er het ware evenwicht te herstellen.
Dit is heel verhelderend. Maar het lijkt me dat wij nog onvoldoende de taal hebben om onszelf en vervolgens de anderen dit te doen begrijpen. Het gaat er niet om aan een wrede God het bloed van God aan te bieden. Maar het gaat erom dat God zelf, met zijn liefde, het lijden van de geschiedenis binnengaat, niet alleen om een evenwicht, maar om een méér aan liefde te scheppen dat sterker is dan de overvloed aan kwaad die er bestaat. De Heer nodigt ons hierin met Hem mee te doen.
Het lijkt een typisch katholiek gegeven. Luther zegt: wij kunnen er niets aan toevoegen. En dat is waar. En vervolgens zegt hij: dus tellen onze werken niet. En dat is niet waar. Want de edelmoedigheid van de Heer toont zich juist in het feit dat Hij ons uitnodigt mee te doen en waarde hecht aan ons met-Hem-zijn. Wij moeten dit alles nog beter leren en zowel gevoel ontwikkelen voor de grootheid, de edelmoedigheid van de Heer als ook voor de grootheid van onze roeping. De Heer wil ons betrekken bij dit grote méér dat Hij bewerkt. Als wij dat beginnen te begrijpen, zullen we blij zijn dat de Heer ons daarbij uitnodigt. Het zal de grote vreugde zijn over het feit dat wij door de liefde van de Heer serieus genomen worden.
De zevende die aan het woord kwam was Don Francesco Tedeschi, docent aan de Faculteit voor Missiologie van de Pauselijke Universiteit, de Urbaniana, en pastoraal werkzaam in de Basiliek van de heilige Bartholomeüs op Eiland in de Tiber, de gedachtenisplaats van de nieuwe martelaren van de XX-ste eeuw. Wat Don Tedeschi te zeggen had was niet zozeer een vraag als wel een bezinning op voorbeeldwerking en aantrekkingskracht van de martelaren, vooral als het om de jongeren gaat. Zij ontsluieren de schoonheid van het geloof en getuigen ten overstaan van de wereld dat het mogelijk is op het kwade met het goede te antwoorden en daarbij het eigen leven te funderen op de kracht van de hoop. Aan deze bezinning heeft de Paus geen woorden willen toevoegen.
Het applaus dat wij hebben gehoord bewijst dat U zelf ons al uitvoerig hebt geantwoord... Daarom zou ik op uw vraag eenvoudig kunnen antwoorden: ja, het is zoals u gezegd hebt. En laten we uw woorden tot stof van onze meditaties maken.
Vervolgens heeft pater Krzystzof Wendlik, kapelaan van de heilige Urbanus en Laurentius a Prima Porta, gesproken over het probleem van het relativisme in de hedendaagse cultuur en aan de Paus een verhelderend woord gevraagd inzake de relatie tussen eenheid van geloof en pluralisme in theologie.
Dat is een veelomvattende vraag! Toen ik nog lid was van de Internationale Theologische Commissie hebben we ons een jaar lang met dit probleem bezig gehouden. Ik was toen de "relator" en herinner met het dus nog tamelijk goed. Toch moet ik erkennen dat ik niet in staat ben de kwestie in een paar woorden uit te leggen. Ik zou alleen willen zeggen dat de theologie altijd veelvoudig is geweest. Denken we aan de Vaders, aan de Franciscaanse School in de Middeleeuwen, aan de dominicaanse school, aan de late Middeleeuwen enzovoorts. Zoals we al hebben gezegd: het Woord van God is altijd groter dan wij. We kunnen daarom het stralend licht van dit Woord nooit uitputtend ter sprake brengen en zijn er verschillende benaderingen, verschillende typen van reflectie noodzakelijk,
Ik zo eenvoudigweg willen zeggen: het is noodzakelijk dat de theoloog enerzijds vanuit zijn verantwoordelijkheid en zijn professionele deskundigheid naar wegen zoekt die beantwoorden aan de eisen en uitdagingen van onze tijd; en dat hij zich anderzijds altijd bewust is dat dit alles gebaseerd is op het geloof van de Kerk. Ik denk dat een theoloog, als hij op een persoonlijke en diepe manier in het geloof staat en begrijpt dat zijn werk reflectie is op het geloof, de verzoening zal vinden tussen eenheid en meervoudigheid.
Het laatst is Luigi Veturi aan het woord geweest, pastoor van de H. Johannes de Doper van de Florentijnen, die zijn vraag geconcentreerd had op het thema van de gewijde kunst, en aan de Paus vroeg of deze niet adequater kon worden ingezet als middel tot communicatie van het geloof.
Het antwoord zou heel makkelijk kunnen zijn: ja! Ik kwam hier wat te laat op mijn afspraak met jullie. Dat kwam omdat ik eerst de Capella Paolina heb bezocht, die al meerdere jaren restauratie ondergaat. Ze hebben me gezegd dat de werkzaamheden nog twee jaar gaan duren. Tussen de steigers door heb ik een stukje van de wondermooie kunst kunnen zien, en het is de moeite waard haar goed te restaureren, zodat ze weer schittert en een levende catechese vormt.
Hiermee heb ik willen eraan herinneren dat Italië bijzonder rijk is aan kunst, en dat de kunst een onuitputtelijke, ongelooflijke schat aan catechese vormt. Het is voor ons ook een plicht haar te kennen en goed te begrijpen. Niet zoals soms de kunsthistorici doen, die haar alleen formeel interpreteren, volgens de artistieke techniek. We moeten veeleer in de inhoud binnengaan en deze inhoud, die deze grote kunst geïnspireerd heeft, doen herleven. Hij lijkt mij echt een plicht - ook in de vorming van de toekomstige priesters - deze schatten te kennen en in staat te zijn datgene wat daarin aanwezig is en vandaag tot ons spreekt, om te vormen in een levende catechese.
Zo zal ook de Kerk een organisme blijken te zijn niet van onderdrukking of van macht - zoals sommige willen aantonen - maar van een geestelijke vruchtbaarheid die onherhaalbaar is in de geschiedenis, of minstens, waag ik te zeggen, van zodanige aard dat ze niet te vinden is buiten de Katholieke Kerk. Dit is ook een teken van de vitaliteit van de Kerk, die met al haar zwakheden en ook haar zonden, altijd een grote geestelijke werkelijkheid is gebleven, een bron van inspiratie die ons heel deze rijkdom heeft geschonken.
Het is dus voor ons een plicht in deze rijkdom binnen te gaan en in staat te zijn deze kunst te kunnen interpreteren. Dit geldt zowel voor de schilder- en beeldhouwkunst, alsook voor de gewijde muziek, die een kunstsector is die het verdient tot leven gewekt te worden. Ik zou zeggen dat het Evangelie, op diverse manieren beleefd, ook vandaag de dag nog een inspirerende kracht is die ons kunst schenkt en zal schenken. Ook vandaag de dag zijn er met name de mooiste beeldhouwwerken, die bewijzen dat de vruchtbaarheid van het geloof en van het Evangelie niet is uitgeblust, er zijn ook vandaag de dag muziekcomposities...
Mij lijkt dat er een, laten wij zeggen tegenstrijdige situatie in (de huidige) kunst valt aan te wijzen, een situatie die ook iets heeft van wanhoop. Ook vandaag de dag biedt de Kerk inspiratie, want het geloof en het Woord van God zijn onuitputtelijk, en dat geeft ons allen moed. Het geeft ons de hoop dat ook de toekomstige wereld nieuwe geloofsvisies zal hebben, en tegelijkertijd de zekerheid dat de afgelopen tweeduizend jaar van christelijke kunst steeds levend zullen blijven (nooit verleden tijd zullen zijn) maar juist altijd (zicht geven op) het "heden" van het geloof.
Zo, dat was het. Bedankt voor jullie geduld en jullie aandacht. De beste wensen voor de Veertigdagentijd.