Paus Benedictus XVI - 25 januari 2007
Dierbare broeders en zusters!
Tijdens de "Week van gebed" die deze avond wordt afgesloten, heeft zich in de verschillende Kerken en kerkelijke Gemeenschappen, de gezamenlijke smeekbede tot de Heer om de eenheid van de christenen geïntensifieerd.
Samen hebben we gemediteerd over de woorden in het evangelie van Marcus die zojuist verkondigd werden: "Doven laat Hij horen en stommen laat Hij spreken" (Mc. 7, 37), een bijbelse thema dat werd voorgesteld door de christelijke Gemeenschappen van Zuid Afrika. De situaties van racisme, armoede, conflict, uitbuiting, ziekte en lijden waarin zij zich bevinden, maken dat zij, juist door de onmogelijkheid om begrip te krijgen voor hun noden, het als een des te scherper eis ervaren om naar het woord van God te luisteren en met moed te spreken. Doofstom zijn, dat wil zeggen niet in staat zijn tot luisteren noch spreken, kan dat inderdaad niet een teken zijn van gebrek aan communio en een symptoom van verdeeldheid? De verdeeldheid en de onmogelijkheid tot communicatie - een gevolg van de zonde - zijn tegengesteld aan het plan van God. Afrika heeft ons dit jaar een thema ter overweging gegeven dat van groot zowel godsdienstig als politiek belang is, want "spreken" en "luisteren" zijn wezenlijke voorwaarden om de beschaving van de liefde op te bouwen.
De woorden "Doven laat Hij horen en stommen laat Hij spreken" vormen samen het goede nieuws dat de komst aankondigt van het Rijk van God en de genezing van het onvermogen tot communiceren en van de verdeeldheid. Deze boodschap is overal aanwezig in de prediking en in het werk van Jezus, die door dorpen, steden en hoeven trok, en waar Hij ook kwam "legden ze de zieken op de markt neer, en vroegen ze Hem om tenminste de zoom van zijn kleed te mogen aanraken. En wie Hem aanraakte werd gered" (Mc. 6, 56).
De genezing van de doofstomme waarover wij dezer dagen hebben gemediteerd, heeft plaats terwijl Jezus de streek van Tyrus heeft verlaten en op weg is naar het meer van Galilea, waarbij Hij door "Dekapolis" trekt, een "multi-culti" gebied in etnisch en godsdienstig opzicht Vgl. Mc. 7, 31 , een situatie die ook voor onze tijd kenmerkend is. Zoals dat elders gebeurde, brengen ze ook in Dekapolis een zieke naar Jezus, een dove man die moeilijk sprak (mogilalon) en vragen ze Hem hem de handen op te leggen, want ze zien in Hem een man van God. Jezus brengt de doofstomme ver van de menigte vandaan, en verricht gebaren die een heilzaam contact betekenen - hij steekt hem de vingers in de oren en raakt met zijn eigen speeksel de tong van de zieke aan -, en vervolgens beveelt Hij, terwijl Hij zijn blik naar de hemel richt: "Ga open!". Hij spreek dat bevel in het aramees ("Effata"), waarschijnlijk de taal van de mensen die er bij aanwezig waren en van de doofstomme zelf, een uitdrukking die de evangelist in het Grieks vertaalt: "wat betekent dianoìchthçti, ga open". De oren van de dove gingen open, zijn tongriem ging los: "en hij sprak normaal" (orthôs). Jezus bond hen op het hart niets over het wonder te vertellen, "maar hoe meer Hij dat deed, des te meer gingen ze het rondvertellen" (Mc. 7, 36). En het bewonderend commentaar van degenen die er bij waren geweest, herneemt de verkondiging van Jesaja met betrekking tot de komst van de Messias: " Doven laat Hij horen en stommen laat Hij spreken" (Mc. 7, 37).
De eerste lering die wij aan deze bijbelse episode ontlenen waaraan ook door het doopritueel wordt herinnerd, is dat vanuit christelijk perspectief het luisteren van primair belang is. Jezus zegt hierover uitdrukkelijk: "Gelukkig zij die het woord van God horen en het bewaren" (Lc. 11, 28) Sterker nog: tot Martha die zich zoveel zorgen maakt om veel dingen, zegt Hij dat "slechts één ding nodig is" (Lc. 10, 42), en uit de context blijkt dat dit ene ding het gehoorzame luisteren is naar het Woord. Daarom is het luisteren naar het Woord van God van primair belang waar het gaat om onze oecumenische inspanning. Inderdaad zijn niet wij het, die de eenheid van de Kerk maken of organiseren.
De Kerk maakt zichzelf niet en leeft niet van zichzelf, maar van het scheppende woord dat uit de mond van God komt.
dat alles vormt een weg die we moeten gaan om de eenheid in geloof te bereiken als antwoord op het luisteren naar het Woord.
Wij moeten ons de vraag stellen: zijn wij christenen misschien te "stom" geworden? Ontbreekt ons wellicht de moed om te spreken en te getuigen, zoals degenen hebben gedaan de getuigen waren van de genezing van de doofstomme in Dekapolis? Onze wereld heeft dit getuigenis nodig; zij wacht bovenal op het gemeenschappelijk getuigenis van de christenen. Daarom impliceert het luisteren naar de God die spreekt, ook een luisteren naar elkaar: de dialoog tussen de Kerken en de kerkelijke Gemeenschappen. De eerlijke en loyale dialoog vormt een onontbeerlijk instrument bij het zoeken naar de eenheid.
Het 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964) heeft onderstreept dat zolang de christenen elkaar niet wederzijds kennen er ook geen vooruitgang denkbaar is op de weg naar de communio. In de dialoog luistert men immers naar elkaar en communiceert men met elkaar; men confronteert zich met elkaar en met de hulp van Gods genade komt men elkaar nader in het verstaan van het Woord door er de eisen van te aanvaarden die voor allen gelden.
Men moet correct (orthôs) spreken en op een verstaanbare wijze. De oecumenische dialoog omvat de broederlijke terechtwijzing en leidt naar een wederzijdse geestelijke verrijking in het met elkaar delen van authentieke geloofservaringen en van christelijk leven. Opdat zulks kan gebeuren moet men onvermoeibaar de bijstaan inroepen van de genade van God en de verlichting van de heilige Geest. Dat is wat de christenen van de hele wereld gedurende deze speciale "Week" hebben gedaan, of nog zullen doen in de Noveen die voorafgaat aan Pinksteren, en ook bij iedere daarvoor gunstige omstandigheid, door hun vertrouwvol gebed tot God te richten dat alle christenen samen één mogen zijn, en dat zij in het luisteren naar het Woord, een eensgezind getuigenis mogen geven aan de mannen en vrouwen van onze wereld.
Speciaal wil ik de broeders en zusters begroeten van de andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen, op deze dag dat wij de als een bliksem inslaande bekering gedenken van de heilige Paulus onderweg naar Damascus. Het verheugt me te onderstrepen dat het graf van de Apostel van de heidenen, waarbij wij ons bevinden, onlangs voorwerp geweest is van onderzoekingen en studies, inclusief een geslaagde opgraving onder het hoofdaltaar. Mijn felicitaties voor dit belangrijk initiatief!
Aan de voorspraak van de heilige Paulus, die zo onvermoeibaar heeft gewerkt aan de eenheid van de Kerk, vertrouw ik de vruchten toe van het gemeenschappelijk luisteren en getuigen dat wij hebben kunnen ervaren in de vele broederlijke ontmoetingen en dialogen die in de loop van 2006 hebben plaatsgevonden, zowel met de Oosterse Kerken als met de Kerken en kerkelijke Gemeenschappen in het Westen. In deze gebeurtenissen is het mogelijk geweest de vreugde van de broederlijkheid te ervaren, samen met de droefheid om de spanningen die er nog zijn, waarbij we steeds de hoop bewaren die de Heer ons instort. Bedanken wij allen die ertoe bijgedragen hebben dat de oecumenische dialoog intenser is geworden, met hun gebed, met de offergave van hun lijden en met hun onvermoeibare inzet. En vooral onze Heer Jezus Christus, die wij vurig dankzeggen voor alles. Moge de Maagd Maria maken dat zich zo spoedig mogelijk het vurige verlangen van haar goddelijke Zoon naar eenheid kan realiseren: "Dat zij allen één mogen zijn ... zodat de wereld kan geloven" (Joh. 17, 21).