
H. Paus Johannes Paulus II - 19 mei 2002
Het kruis, waarin het glorierijke gelaat van de verrezen Christus reeds straalt, voert ons in in de volheid van het christelijk leven en de volmaakte liefde, omdat hierin Gods verlangen openbaar wordt om zijn leven, zijn liefde en zijn heiligheid met de mensheid te delen. In het licht van dit mysterie ziet de Kerk, indachtig de woorden van de Heer: “Jullie zullen dus onverdeeld goed zijn, zoals jullie hemelse Vader onverdeeld goed is” (Mt. 5, 48) steeds duidelijker in dat haar missie zinloos zou zijn als zij niet zou leiden naar de volheid van het christelijk leven, het streven naar volmaakte liefde en heiligheid. Door de contemplatie van het kruis leren wij te leven in nederigheid en vergeving, vrede en gemeenschap. Dat was ook de ervaring van Paulus, die aan de Efeziërs schreef: “Ik, de gevangene in de Heer, vraag u dus met aandrang om een leven te leiden dat beantwoordt aan de roeping die u van God ontvangen hebt, en altijd nederig te zijn, zachtmoedig en geduldig, en elkaar liefdevol te verdragen, vol ijver om de eenheid van de Geest te behouden door de band van de vrede” (Ef. 4, 1-3). En aan de Kolossenzen voegt hij daaraan toe: “Bekleed u, als Gods heilige en geliefde uitverkorenen, met tedere ontferming, goedheid, nederigheid, zachtheid en geduld. Verdraag elkaar en vergeef elkaar, als de een tegen de ander een grief heeft. Zoals de Heer u vergeven heeft, zo moet ook u vergeven. Voeg bij dit alles de liefde, die de band van de volmaaktheid is. En laat de vrede van Christus heersen in uw hart; daartoe bent u immers geroepen, als ledematen van één lichaam” (Kol. 3, 12-15).