Paus Benedictus XVI - 22 december 2006
Heren Kardinalen,
vereerde Broeders in het Bisschopsambt
en in het Priesterschap,
dierbare broeders!
Met grote blijdschap ontmoet ik U vandaag en richt ik tot ieder van U mijn hartelijke begroeting. Ik dank U voor uw aanwezigheid bij dit traditionele treffen, zo vlak voor Kerstmis. In het bijzonder dank ik kardinaal Angelo Sodano voor de woorden waarmee hij de gevoelens vertolkte van alle aanwezigen, waarbij hij uitging van het centrale thema van de Encycliek Paus Benedictus XVI - Encycliek
Deus Caritas Est
God is Liefde
(25 december 2005). Ik maak graag van deze betekenisvolle gelegenheid gebruik om hem opnieuw mijn dank te betuigen voor de dienst die hij in al die jaren aan de Paus en aan de Heilige Stoel heeft bewezen, met name in zijn hoedanigheid van Staatssecretaris, en ik vraag de Heer hem te willen lonen voor het goede dat hij met zijn wijsheid en zijn ijver voor de zending van de Kerk heeft verricht. Tegelijkertijd wil ik graag nog eens in het bijzonder kardinaal Tarcisio Bertone gelukwensen met de nieuwe taak die ik hem heb toevertrouwd, terwijl ik in deze gevoelens graag ook al degenen insluit die in de loop van dit jaar in dienst getreden zijn van de Romeinse Curie of van het Bestuur (van Vaticaanstad), terwijl we van harte en in dankbaarheid ook degenen gedenken die de Heer uit dit leven tot zich heeft geroepen.
Het jaar dat nu teneinde loopt, - U zei het al, Eminentie - blijft in onze herinnering gegrift door de verschrikkingen van de oorlog die zich zo dicht bij het heilig Land heeft afgespeeld en in het algemeen ook door het gevaar van een botsing tussen culturen en godsdiensten - een gevaar dat nog steeds als een dreiging hangt boven dit uur van de geschiedenis dat het onze is. Het probleem van de wegen naar de vrede is zo tot een uitdaging van primair belang geworden voor allen die zorg dragen voor de mens. Dat geldt op bijzondere wijze voor de Kerk, waarvoor de belofte die haar van meet af aan heeft vergezeld tegelijkertijd ook een verantwoordelijkheid en een opdracht inhoudt: "Eer aan God in den hoge, en vrede op aarde aan de mensen die Hij liefheeft" (Lc. 2, 14).
Deze groet van de engel aan de herders in de nacht van de Geboorte van Jezus in Betlehem laat een onverbrekelijke band zien tussen de relatie van de mensen met God en hun relatie met elkaar. De vrede op aarde is niet te vinden zonder verzoening met God, zonder harmonie tussen hemel en aarde. Deze samenhang van het thema "God" met het thema "vrede" is het bepalende aspect geweest van de vier Apostolische Reizen van dit jaar: ik zou daar bij deze gelegenheid in gedachten naar willen teruggaan.
Om te beginnen is daar het Pastorale Bezoek aan Polen geweest, aan het geboorteland van onze geliefde Paus Johannes Paulus II. De reis naar zijn vaderland is voor mij een innerlijke verplichting geweest uit dankbaarheid voor alles wat hij tijdens de kwart eeuw van zijn dienst aan mij persoonlijk en vooral aan de Kerk en aan de wereld heeft gegeven. Zijn grootste gave echter voor ons allen is zijn onwankelbaar geloof geweest en de radicaliteit van zijn toewijding. "Totus tuus" was zijn motto: daarin weerspiegelde zich heel zijn wezen. Ja, hij heeft zich zonder reserve gegeven aan God, aan Christus, aan de Moeder van Christus, aan de Kerk: aan de dienst van de Verlosser en aan de verlossing van de mens. Niets heeft hij gespaard, hij heeft zich helemaal laten verteren door de vlam van het geloof. Zo heeft hij ons laten zien hoe wij als mensen van nu in God kunnen geloven, in de levende God die ons in Christus nabij gekomen is. Hij heeft ons laten zien dat een definitieve en radicale toewijding van heel het leven mogelijk is en dat het leven juist in het zich geven groots, wijds en vruchtbaar wordt.
In Polen heb ik, overal waar ik heengegaan ben, de blijdschap van het geloof gevonden. "De vreugde van de Heer zij uw kracht" - dit woord dat de schriftgeleerde Esdras temidden van de ellende van het nieuwe begin riep tot het volk Israël dat amper uit de ballingschap was teruggekeerd Vgl. Neh. 8, 10 , liet zich hier als werkelijkheid ervaren. Diep geraakt was ik door de grote hartelijkheid waarmee ik overal ontvangen ben. De mensen hebben in mij de opvolger van Petrus gezien waaraan de herderlijke dienst voor heel de Kerk is toevertrouwd. Ze zagen degene tot wie, niettegenstaande alle menselijke zwakheid, zowel toen als vandaag het woord van de verrezen Heer gericht is: "Weid mijn schapen" Vgl. Joh. 21, 15-19 ; zij zagen de opvolger van hem tot wie Jezus in de buurt van Caesarea van Filippi heeft gezegd: "Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen" (Mt. 16, 18). Uit zichzelf was Petrus geen rots, maar een zwak en onstandvastig mens. Maar de Heer wilde juist van hem een steenrots maken en laten zien dat Hij zelf, door middel van een zwakke mens, met kracht de Kerk ondersteunt en haar in de eenheid bewaard.
Zo is voor mij het bezoek aan Polen in een diepere zin een feest geweest van de katholiciteit. Christus is onze vrede die de verdeelden herenigt: voorbij aan de diversiteit van de historische tijdperken en van de culturen is Hij de verzoening. Door middel van het Petrusambt ervaren wij deze eenmakende kracht van het geloof dat steeds weer vanuit de vele volken het ene volk van God opbouwt. Met vreugde hebben wij inderdaad deze ervaring opgedaan dat wij, afkomstig uit vele volken, het ene volk van God vormen, zijn heilige Kerk. Hierdoor kan het Petrusambt het zichtbare teken zijn dat deze eenheid garandeert en er een concrete eenheid van maakt. Voor deze ontroerende ervaring van katholiciteit wil ik de Kerk in Polen nogmaals uitdrukkelijk en van harte danken!
Aan mijn rondreis door Polen mocht niet een Paus Benedictus XVI - Toespraak
In het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz - Birkenau
(28 mei 2006) ontbreken, waar de wreedste onmenselijkheden hebben plaatsgevonden, de poging om het volk Israël weg te vagen, en zo ook de uitverkiezing van de kant van God te niet te doen, ja God zelf uit de geschiedenis te verbannen. Het was voor mij een grote troost en sterking om op dat moment aan de hemel de hemelboog te zien verschijnen, terwijl ik ten overstaan van de verschrikking van die plaats in de houding van Job tot God riep, geschokt door de schrikwekkende gedachte aan zijn ogenschijnlijke afwezigheid en tegelijkertijd gesteund door de zekerheid dat Hij ook in het stilzwijgen niet ophoudt met ons te zijn en te blijven. De hemelboog was als een antwoord: "Ja, Ik ben er, en de woorden van de belofte, van het Verbond, die Ik na de zondvloed heb uitgesproken, zijn ook vandaag nog geldig" Vgl. Gen.9, 12-17.
De reis naar Spanje - naar Valencia - stond geheel in het teken van het huwelijk en het gezin. Het was mooi om het getuigenis voor die vergadering van mensen uit alle werelddelen te beluisteren, van gehuwden die zich - gezegend met een talrijke schare van kinderen - aan ons hebben gepresenteerd en die gesproken hebben over de verschillende wegen binnen het Sacrament van het Huwelijk en binnen hun talrijke gezinnen. Ze hebben het feit niet verborgen dat zij ook moeilijke dagen hebben gekend en door tijden van crisis hebben moeten gaan. Maar juist in die inspanning van het elkaar dag in dag uit verdragen, juist in het zichzelf en elkaar steeds weer aanvaarden in de smeltkroes van de dagelijkse beslommeringen, in het tot op de bodem toe beleven van en lijden aan het aanvankelijke "ja" - juist langs deze weg van het evangelische "zich verliezen" - waren zij gerijpt, hadden zij zichzelf gevonden en waren zij gelukkig geworden. Het "ja" dat zij elkaar hadden gegeven was langs de geduldig bewandelde weg en door de kracht van het Sacrament waarmee Christen hen samengebonden had, tot een groot "ja" geworden tegen zichzelf en elkaar, tegen de kinderen, tegen God als Schepper en tegen Jezus Christus als Verlosser.
Zo bereikte ons uit het getuigenis van deze gezinnen een golf van vreugde, geen oppervlakkige en lege blijdschap die weer snel verdwijnt maar een, ook in lijden gerijpte vreugde, een vreugde die diep gaat en die de mens waarachtig verlost. Ten overstaan van deze gezinnen met hun kinderen, ten overstaan van deze gezinnen waarin generaties elkaar de hand reiken en de toekomst aanwezig is, drong het probleem in mijn ziel door van een Europa, dat ogenschijnlijk bijna geen kinderen meer wil hebben. Voor de vreemdeling lijkt dit Europa moe te zijn, lijkt zich - sterker nog - los te maken van de geschiedenis. Hoe komt dat? Dat is de grote vraag. De antwoorden zijn zeker heel complex. Maar alvorens zulke antwoorden te gaan zoeken, moet ik eerst al die gehuwden bedanken die ook vandaag, in ons Europa, "ja" zeggen tegen het kind en de inspanningen aanvaarden die dat met zich meebrengt: de sociale en financiële problemen, en ook de zorgen en vermoeienissen van elke dag; en de noodzakelijke toewijding om voor de kinderen de weg naar de toekomst te ontsluiten.
Door deze moeilijkheden even aan te duiden, worden misschien ook de redenen al duidelijk waarom zovelen het risico van het kinderen krijgen te groot lijkt. Het kind heeft liefdevolle aandacht nodig. Dat betekent: we moeten het iets van onze tijd geven, van de tijd van ons leven. Maar juist deze wezenlijke "materia prima" van het leven - de tijd - schijnt steeds schaarser te worden. De tijd die ons ter beschikking staat is nauwelijks toereikend voor het eigen leven; hoezo zouden we er dan afstand van doen, hem aan iemand anders geven? Tijd hebben en tijd geven - voor ons is dit een heel concrete manier om te leren onszelf te geven, onszelf te verliezen om onszelf te vinden.
Bij dit probleem voegt zich de moeilijke afweging: welke normen zijn wij aan het kind verschuldigd opdat het de juiste weg kan volgen en hoe moeten wij daarbij zijn vrijheid respecteren? Het probleem is ook daarom zo moeilijk geworden omdat we niet zeker meer zijn van de normen die over te dragen zijn; omdat we niet meer weten waarin het juiste gebruik van de vrijheid bestaat, wat de juiste wijze van leven is, wat moreel verplicht is en wat daarentegen ontoelaatbaar is. De moderne geest heeft de oriëntatie verloren, en dit gebrek aan oriëntatie verhindert ons mensen te zijn die anderen de rechte weg wijzen.
De problematiek gaat zelfs nog dieper. De mens van vandaag is onzeker over de toekomst. Is het wel geoorloofd iemand deze onzekere toekomst in te sturen? En uiteindelijk: is mens zijn wel iets goeds? Deze diepe onzekerheid over de mens zelf - gevoegd bij de wil om het leven helemaal voor zichzelf te hebben - is misschien de diepste reden waarom het risico van het hebben van kinderen voor velen iets lijkt dat haast niet meer te dragen is. Inderdaad kunnen wij het leven alleen dan op verantwoordelijke wijze doorgeven als we in staat zijn iets meer door te geven dan alleen het biologische leven, een zin namelijk die standhoudt ook in de crises van de toekomstige geschiedenis en een zekerheid in de hoop die sterker is dan de wolken die de toekomst verduisteren. Als we niet opnieuw de grondslagen van het leven leren - als we niet op een nieuwe manier de zekerheid van het geloof ontdekken - zal het ons ook steeds minder mogelijk zijn aan anderen de gave van het leven toe te vertrouwen en de opdracht van een onzekere toekomst.
Hiermee is tenslotte ook het probleem verbonden van de definitieve keuzen: kan de mens zich voor altijd binden? Kan hij een "ja" voor het leven uitspreken? Ja, dat kan hij. Hij is hiervoor geschapen. Juist zo verwezenlijkt zich de vrijheid van de mens en zo wordt ook de heilige ruimte van het huwelijk geschapen die zich verruimt door gezin te worden en die toekomst opbouwt.
Op dit punt kan ik onmogelijk mijn zorg verzwijgen over de wetten die het feitelijk samenwonen regelen. Veel van zulke paren hebben voor deze weg gekozen omdat zij - althans voor het moment - zich niet in staat achten de juridisch geordende en bindende samenlevingsvorm van het huwelijk te aanvaarden. Daarom geven ze er de voorkeur aan eenvoudig in de feitelijke situatie te blijven. Wanneer dan nieuwe juridische vormen worden geschapen die het huwelijk relativeren, krijgt het afzien van een definitieve binding om zo te zeggen ook nog eens een juridisch zegel. In dat geval wordt het kiezen voor wie er toch al moeite mee heeft nog moeilijker.
Daar komt dan nog wat betreft de andere vorm van samenwonen de relativering bij van het verschil tussen de geslachten. Het wordt dan om het even of man en vrouw samen gaan wonen dan wel twee personen van hetzelfde geslacht. Daarmee worden stilzwijgend die funeste theorieën bevestigd die aan de mannelijkheid dan wel vrouwelijkheid van de menselijke persoon iedere relevantie ontnemen, alsof het louter om een biologisch feit zou gaan; theorieën volgens welke de mens - dat wil zeggen zijn verstand en zijn wil - zelf autonoom zou kiezen wie hij is dan wel niet is. Hierin ligt een verachting van de lichamelijkheid waaruit voortvloeit dat de mens die zich van zijn lichaam, van zijn "biologische sfeer" wil bevrijden, uiteindelijk zichzelf vernietigt.
Als dan gezegd wordt dat de Kerk zich niet met deze zaken moet bemoeien, dan kunnen wij alleen maar antwoorden: "Gaat de mens ons dan niet aan? Hebben de gelovigen op grond van de grote cultuur van hun geloof misschien niet het recht zich over dit alles uit te spreken? Is het niet veeleer hun, ja onze plicht onze stem te verheffen om de mens te verdedigen, dat schepsel dat, juist door de onlosmakelijke eenheid van lichaam en ziel, beeld is van God?"
De reis naar Valencia is voor mij een zoektocht geworden naar wat het betekent om mens te zijn.
Laten we nu in de geest verder gaan naar Beieren - München, Altötting, Regensburg, Freising. Ik heb daar onvergetelijk mooie dagen van ontmoeting mogen beleven met het geloof en met de gelovigen van mijn vaderland. Het grote thema van mijn reis naar Duitsland was God. De Kerk moet over zoveel dingen spreken: over alle vraagstukken die met het mens-zijn samenhangen, over haar eigen structuur en eigen ordening enzovoort. Maar haar ware en - in bepaalde opzichten - enige thema is "God". En het grote probleem van het westen is dat men er God vergeet: het is een vergetelheid die zich uitbreidt. Het is mijn overtuiging dat alle afzonderlijke problemen herleid kunnen worden tot deze vraag. Daarom was op die reis mijn voornaamste oogmerk het thema "God" duidelijk voor het voetlicht te brengen, indachtig ook het feit dat in sommige delen van Duitsland een meerderheid leeft van niet-gedoopten, voor wie het Christendom en de God van het geloof zaken lijken die tot het verleden behoren.
Door over God te spreken, raken we precies ook aan dat onderwerp dat in de aardse prediking van Jezus het centrale punt vormde. Het fundamentele thema van die prediking is de heerschappij van God, het "Rijk van God". Daarmee wordt niet iets uitgedrukt dat ooit een keer in een onbepaalde toekomst zal komen. Ook wordt daarmee niet die betere wereld bedoeld die wij stap voor stap zoeken te scheppen op eigen kracht. In de uitdrukking "Rijk van God" staat het woord "God" in de genitivus subjectivus. Dat betekent dat God niet een toevoegsel is aan het "Rijk" dat men ook weg zou kunnen laten. God is het subject. Rijk van God wil in feite zeggen: "God heerst". Hij zelf is bepalend aanwezig voor de mensen in de wereld. Hij is het subject, en waar dit subject ontbreekt blijft er van de boodschap van Jezus niets over. Daarom zegt Jezus: het Rijk van God komt niet op een manier dat men zich om zo te zeggen aan de rand van de straat kan opstellen om zijn komst gade te slaan: "Het is midden onder U". Vgl. Lc. 17, 20-21 Het ontwikkelt zich daar waar Gods wil verwezenlijkt wordt. Het is daar aanwezig waar er mensen zijn die zich voor zijn komst open stellen en zo God binnenlaten in deze wereld. Daarom is Jezus het Rijk van God in eigen persoon: de mens in wie God in ons midden is en door wie het ons mogelijk is God aan te raken, God naderbij te komen. Waar dat gebeurt, wordt de wereld gered.
Met het thema God zijn twee thema's verbonden die een stempel hebben gedrukt op de dagen van het bezoek aan Beieren: het thema van het priesterschap en dat van de dialoog. Paulus noemt Timotheüs - en in hem de bisschop en in het algemeen de priester - "man Gods" (1 Tim. 6, 11). Dit is de centrale opdracht van de priester: God naar de mensen brengen. Uiteraard kan hij dat alleen maar als hij zelf van God komt, als hij met God en van God leeft. Dat is prachtig uitgedrukt in een vers van een priesterlijke Psalm dat wij - de oude generatie - hebben uitgesproken bij de toelating tot de clericale staat: "De Heer is mijn erfdeel, mijn dronk uit de beker, Hij heeft mijn lot in zijn hand" (Ps. 16, 5).
De bidderpriester van deze Psalm interpreteert zijn bestaan vanuit de vorm van landverdeling zoals deze in Deuteronomium is vastgelegd Vgl. Deut. 10, 9 . Na de inbezitname van het Land kreeg elke stam door het lot zijn deel van het heilig Land en heeft daarmee deel aan de gave die aan het Stamhoofd Abraham is beloofd. Alleen de stam Levi krijgt geen gebied: zijn land is God zelf. Deze vaststelling had uiteraard een volledig praktische betekenis. De priesters leefden niet zoals de andere stammen van het bewerken van het land, maar van de offergave.
Toch gaat deze vaststelling nog veel dieper. Het ware fundament van het leven van de priester, de bodem van zijn bestaan, het land waar hij leeft is God zelf. Terecht heeft de Kerk in deze oudtestamentische uitleg van het priesterlijke bestaan - een uitleg die bij herhaling ook in psalm 118 voorkomt - een uitleg gezien van wat de priesterlijke zending met zich brengt in het voetspoor van de Apostelen, in de communio met Jezus zelf. De priester kan en moet ook vandaag de dag met de leviet zeggen: "Dominus pars hereditatis meae et calicis mei". God zelf is mijn deel van het land, het uitwendig en inwendig fundament van mijn bestaan.
Dit theocentrisch karakter van het priesterlijk bestaan is juist in onze volledig functionalistische wereld noodzakelijk, waarin alles gefundeerd wordt op berekenbare en verifieerbare prestaties. De priester moet God waarachtig van binnenuit kennen en Hem zo naar de mensen brengen: aan deze dienst heeft de mensheid van vandaag bovenal behoefte. Als in een priesterleven deze centrale plaats van God verloren gaat, loopt geleidelijk aan ook de ijver weg om zich in te zetten. In de overmaat aan uitwendige zaken ontbreekt het centrum dat zin geeft aan alles en dat alles tot eenheid herleidt. Daar ontbreekt dan het fundament van het leven, de "aarde", waarop dit alles kan rusten en vrucht dragen.
Het celibaat, dat in heel de oosterse en de westerse Kerk voor de bisschoppen geldt en dat, volgens een traditie die teruggaat tot een tijd die dicht bij die van de Apostelen ligt, in de Latijnse Kerk voor de priesters in het algemeen geldt, kan uiteindelijk alleen maar begrepen en beleefd worden op basis van deze grondhouding. De louter praktische argumenten, de verwijzing naar de grotere beschikbaarheid, volstaan niet: een dergelijke grotere beschikbaarheid in tijd zou gemakkelijk tot een soort egoïsme kunnen worden, dat zich de offers en de inspanningen bespaart van het elkaar in het huwelijk wederzijds aanvaarden en verdragen; het zou zo kunnen leiden tot een geestelijke verarming en tot een hardheid van hart.
Het ware fundament van het celibaat kan alleen besloten liggen in de uitdrukking: Dominus pars - Gij zijt mijn land, mijn erfdeel. Het kan alleen maar theocentrisch zijn. Het mag niet betekenen dat men verstoken blijft van de liefde, maar moet betekenen dat men zich laat zich laat meenemen door de hartstocht voor God, en dat men vervolgens, dankzij een inniger band met Hem, leert om ook de mensen te dienen. Het leven laten steunen op Hem onder afzien van huwelijk en gezin, betekent dat ik God aanvaard en ervaar als een werkelijkheid en hem daarom kan brengen naar de mensen. Onze totaal positivistisch geworden wereld, waarin God op zijn hoogst als hypothese meespeelt maar niet als concrete realiteit, heeft dit steunen op God op een zo concreet en zo radicaal mogelijke manier nodig. Zij heeft het getuigenis voor God nodig dat gelegen is in de keuze om God te ontvangen als het land waarop het eigen bestaan wordt gegrondvest.
Daarom is het celibaat juist vandaag de dag in onze actuele wereld zo belangrijk, ook al is de vervulling ervan in onze tijd voortdurend bedreigd en ter discussie gesteld. Daarvoor is een zorgvuldige voorbereiding nodig gedurende heel de weg naar dit doel; een volhardende begeleiding van de kant van de Bisschop, van bevriende priesters en van leken, die samen dit priesterlijk getuigenis ondersteunen. Daar is het gebed voor nodig dat zonder ophouden God aanroept als de levende en dat op Hem steunt zowel in de uren van verwarring als in de uren van vreugde. Op die manier kan in tegenstelling tot de culturele "trend" die ons ervan probeert te overtuigen dat wij niet in staat zijn dergelijke beslissingen te nemen, dit getuigenis worden beleefd en zo kan het in deze wereld God opnieuw als werkelijkheid in het spel brengen.
Het andere grote thema, verbonden met het thema van God, is dat van de dialoog. De binnenste cirkel van de complexe dialoog die vandaag de dag nodig is, de gemeenschappelijke inzet van alle christenen voor de eenheid, werd heel duidelijk in de H. Paus Johannes Paulus II - Brief
Appropinquat iam
Aan de Bisschoppen, priesters en overige gelovigen bij gelegenheid van de 6e Synode van Bisschoppen over het gezin (15 augustus 1980) in de dom van Regensburg, waar ik, naast de broeders en zusters van de katholieke Kerk, veel vrienden uit de Orthodoxie en uit het Evangelisch Christendom heb mogen ontmoeten. Wij waren daar herenigd in het bidden van de psalmen en in het luisteren naar het Woord van God, en het is iets gerings dat deze eenheid ons gegeven is.
De Paus Benedictus XVI - Toespraak
Geloof, Rede en Universiteit - Herinneringen en reflecties
Lezing over het thema gehouden bij de ontmoeting met vertegenwoordigers uit de wetenschap in de Aula Magna van de Universiteit van Regensburg
(12 september 2006) was, zoals op zo'n plaats passend is, gewijd aan de dialoog tussen geloof en rede. Bij gelegenheid van mijn ontmoeting - enkele jaren geleden in München - met Jürgen Habermas, had deze gezegd dat wij denkers nodig hadden die in staat waren om de gecodeerde overtuigingen van het geloof te vertalen in de taal van de geseculariseerde wereld om ze zo op een nieuwe manier werkzaam te laten zijn. Het wordt inderdaad steeds duidelijker hoe dringend de wereld de dialoog tussen geloof en rede nodig heeft. Immanuël Kant zag in zijn tijd het wezen van de Verlichting uitgedrukt in het gezegde "sapere aude": in de moed tot denken die zich door geen enkel vooroordeel in verlegenheid laat brengen.
Welnu, het kenvermogen van de mens, zijn beheersing van de materie door middel van de kracht van het denken, heeft intussen vooruitgang geboekt op een manier die toen onvoorstelbaar was. Maar de macht van de mens, die hem in handen gekomen is dankzij de wetenschap, wordt steeds meer een gevaar dat de mens zelf en de wereld bedreigt. De rede, helemaal gericht op het zich meester maken van de wereld, aanvaardt niet langer grenzen. Zij staat op het punt zelfs de mens als zodanig te beschouwen als louter materie voor zijn productie en zijn macht. Onze kennis neemt toe, maar tegelijkertijd is een voortschrijdende verblinding waar te nemen van het verstand voor wat de eigen grondslagen betreft; voor wat betreft de criteria ook die het richting en zin geven.
Voor het geloof in die God die in eigen persoon de scheppende Rede is van het heelal moet de wetenschap zich op een nieuwe manier openstellen als voor een uitdaging en kans. Omgekeerd moet dit geloof opnieuw zijn intrinsieke weidsheid erkennen en de eigen redelijkheid. De rede heeft de Logos nodig die aan het begin staat en die ons licht is; het geloof heeft van zijn kant het gesprek nodig met de moderne rede, om zich van zijn eigen grootheid rekenschap te geven en aan de eigen verantwoordelijkheid te beantwoorden. Dit is wat ik getracht heb duidelijk te maken in Paus Benedictus XVI - Toespraak
Geloof, Rede en Universiteit - Herinneringen en reflecties
Lezing over het thema gehouden bij de ontmoeting met vertegenwoordigers uit de wetenschap in de Aula Magna van de Universiteit van Regensburg
(12 september 2006). Het betreft een vraagstuk dat niet louter van academische aard is; het gaat daarin om de toekomst van ons allemaal.
In Paus Benedictus XVI - Toespraak
Geloof, Rede en Universiteit - Herinneringen en reflecties
Lezing over het thema gehouden bij de ontmoeting met vertegenwoordigers uit de wetenschap in de Aula Magna van de Universiteit van Regensburg
(12 september 2006) werd ook even, zij het marginaal, de dialoog aangeraakt tussen de godsdiensten en wel onder een dubbel gezichtspunt. De geseculariseerde rede is niet in staat in een ware dialoog te treden met de godsdiensten. Als zij zich blijft sluiten voor de vraag naar God, zal dat uitlopen op een botsing van de culturen. Het andere gezichtspunt betrof de vaststelling dat de godsdiensten elkaar moeten ontmoeten in de gezamenlijke opgave zich in dienst te stellen van de waarheid en dus van de mens.
Het bezoek aan Turkije heeft mij de gelegenheid te geven om ook publiekelijk mijn respect te betuigen voor de islamitische godsdienst, iets wat ons overigens door het Tweede Vaticaans Concilie als de passende houding is aangegeven Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 3. Ik zou hier nog eens mijn dank willen uiten jegens de Turkse autoriteiten en jegens het Turkse volk, dat mij met zo'n grote gastvrijheid heeft ontvangen en mij onvergetelijke dagen heeft geschonken van ontmoeting.
In een dialoog met de islam, die wij nog intenser te voeren zullen hebben, zullen wij voor ogen moeten houden dat de moslimwereld vandaag de dag en heel urgent voor een opgave staat die veel lijkt op die waarvoor de Christenen gesteld werden vanaf de tijd van de Verlichting, en die het Tweede Vaticaans Concilie, als vrucht van een lange en moeizame zoekweg, tot concrete oplossingen heeft gebracht voor de katholieke Kerk.
Het gaat daarbij over de houding die de gemeenschap van gelovigen moet aannemen tegenover de overtuigingen en eisen die ten tijde van de Verlichting vorm gekregen hebben. Van de ene kant moet men zich teweerstellen tegen de dictatuur van de positivistische rede die God uit het leven van de gemeenschap en uit de publieke ordeningen uitsluit, en die zo de mens van zijn specifieke maatstaven berooft. Van de andere kant is het noodzakelijk de echte verworvenheden van de Verlichting te aanvaarden, de rechten van de mens en speciaal de vrijheid van het geloof en zijn beoefening, en daarin de elementen te erkennen die wezenlijke zijn, ook voor de authenticiteit van de godsdienst.
Zoals de christelijke gemeenschap lang heeft moeten zoeken naar de juiste stellingname van het geloof tegenover deze overtuigingen - een zoeken dat zeker nooit definitief afgesloten zal zijn - zo staat ook de wereld van de islam met haar eigen traditie voor de grote opgave in deze aangepaste oplossingen te vinden. De inhoud van de dialoog tussen Christenen en moslims zal op dit moment vooral erin bestaan elkaar in deze opgave te ontmoeten teneinde de juiste oplossingen te vinden. Wij Christenen voelen ons solidair met al degenen die, juist op basis van hun godsdienstige overtuiging als moslims, zich inzetten tegen het geweld en voor de samenwerking van geloof en rede, tussen godsdienst en vrijheid. In deze zin doordringen de beide dialogen waarover ik heb gesproken, elkaar wederzijds.
In Istanboel, tenslotte, heb ik nog eens gelukkige uren mogen beleven van oecumenische toenadering in de ontmoeting met de oecumenische Patriarch Bartholomeüs I. Enkele dagen geleden heeft hij mij een brief geschreven. De daarin geschreven woorden van dankbaarheid uit het diepst van zijn hart, hebben mij weer helemaal de ervaring van communio van die dagen voor de geest gehaald. Wij hebben ervaren broeders te zijn, niet alleen op basis van woorden en historische gestes, maar uit het diepst van ons hart; dat wij door het gemeenschappelijk geloof van de Apostelen verenigd zijn tot in ons persoonlijke denken en voelen. Wij hebben de ervaring opgedaan van een diepe eenheid in het geloof en zullen de Heer met nog meer aandrang bidden dat Hij ons spoedig ook de volle eenheid moge schenken van de gemeenschappelijke breking van het Brood.
Mijn diepe dankbaarheid en mijn broederlijk gebed gaan in dit uur uit naar Patriarch Bartholomeüs en zijn gelovigen, evenals naar alle christengemeenschappen die ik in Istanboel heb mogen ontmoeten. Wij hopen en bidden dat de godsdienstvrijheid, die beantwoordt aan de het eigen wezen van het geloof en die in de beginselen van de Turkse grondwet wordt erkend, in groeiende mate ook in de praktijk mag worden gerealiseerd in passende juridische vormen zowel als in het dagelijkse leven van het Patriarchaat en van de andere christengemeenschappen.
"Et erit iste pax" - en hij zal de vrede zelf zijn, zegt de profeet Micha (Mic. 5, 4) over de toekomstige heerser van Israël, van wie hij de geboorte in Betlehem aankondigt. Tot de herders die hun schapen hoedden op de velden van Betlehem zeiden de engelen: Hij die verwacht werd. is gekomen. "Vrede op aarde aan de mensen" (Lc. 2, 14). Hij zelf, Christus, heeft tot zijn leerlingen gezegd: "Vrede laat ik u na, mijn vrede geef Ik u" (Joh. 14, 27). Uit deze woorden heeft zich de liturgische begroeting ontwikkeld: "De vrede zij met u". Deze vrede die in de liturgie meegedeeld wordt is Christus zelf. Hij geeft zich aan ons als de vrede, als de verzoening die over alle grenzen gaat. Waar Hij wordt aanvaard, groeien eilanden van vrede.
Wij, mensen, zouden verlangd hebben dat Christus eens en voor goed alle oorlogen zou uitbannen, de wapens zou vernietigen en de universele vrede zou vestigen. Maar wij moeten leren dat de vrede - zoals de engel in Betlehem zei - verbonden is met de eudokia, met het zich openen van onze harten voor God. Wij moeten leren dat de vrede alleen kan bestaan als de haat en het egoïsme van binnenuit overwonnen worden. De mens moet van binnenuit vernieuwd worden, moet nieuw en anders worden. Daardoor blijft de vrede in deze wereld altijd zwak en kwetsbaar. Wij lijden er onder. Juist hierom worden wij des te meer geroepen om ons van binnen te laten doordringen met de vrede van God, en om in de wereld zijn kracht te dragen. In ons leven moet zich verwezenlijken wat in het Doopsel sacramenteel gebeurd is: het sterven van de oude mens en langs die weg het verrijzen van de nieuwe mens. En steeds zullen wij de Heer met alle aandrang bidden: Beweeg Gij zelf de harten. Maak ons tot nieuwe mensen! Kom ons te hulp zodat de rede van de vrede de onredelijkheid van het geweld overwint! Maak ons tot dragers van uw vrede!