Paus Benedictus XVI - 8 december 2006
De plicht tot respect voor de waardigheid van elk menselijk wezen, in de natuur waarvan zich het beeld van de Schepper weerspiegelt, brengt als consequentie met zich mee dat men niet naar believen over de persoon mag beschikken. Wie grotere politieke, technologische en economische macht geniet, mag die niet zo gebruiken dat hij de rechten schendt van de anderen die het minder getroffen hebben. De vrede berust immers op de eerbiediging van de rechten van allen. De Kerk is zich daarvan bewust en werpt zich op als voorvechtster van de fundamentele rechten van elke mens. In het bijzonder eist zij respect op voor ieders recht op leven en godsdienstvrijheid.
Het respect voor het recht op leven in elk van zijn fasen, vormt een vast punt dat van beslissend belang is: het leven is een gave waarover het subject niet de volledige beschikking heeft. Zo plaatst ook de bevestiging van het recht op vrijheid van godsdienst de mens in relatie met een transcendent Beginsel dat dit recht onttrekt aan de keuzevrijheid van de mens. Het recht op leven en op het vrije tot uitdrukking brengen van zijn eigen geloof in God, ligt niet in de macht van de mens. De vrede heeft het nodig dat er een heldere grens getrokken wordt tussen datgene waarover de mens wel en datgene waarover hij niet beschikken mag: zo zullen onaanvaardbare ingrepen vermeden kunnen worden in dat gebied van waarden dat eigen is aan de mens als zodanig.