
Gaetano Kard. Cicognani - 3 september 1958
"Religieuze volkszang" is die zang, die spontaan aan het religieus gevoel, waarmee het schepsel mens door de Schepper zelf is begiftigd, ontspruit en derhalve is hij universeel, d.w.z. bij alle volkeren in bloei. Waar echter deze zang allergeschiktst is om het leven van de gelovigen, het privéleven en het sociale leven, met een christelijke geest te doordringen, is hij reeds vanaf de alleroudste tijden in de Kerk in ruime mate beoefend Vgl. Ef. 5, 18-20 Vgl. Kol. 3, 16 en hij wordt ook in onze tijden ten zeerste aanbevolen om de godsvrucht van de gelovigen te voeden en om luister bij te zetten aan de oefeningen van godsvrucht; ja zelfs kan hij soms bij de liturgische handelingen zelf worden toegelaten Paus Pius XII, Encycliek, Over de gewijde muziek, Musicae sacrae disciplina (25 dec 1955). AAS 48 (1956) 13-14.
De natuurlijke en eerstkomende school van christelijke opvoeding is het christelijk gezin zelf, waarin de kinderen langzamerhand worden gebracht tot de kennis en beleving van het christelijk geloof. Er moet derhalve naar worden gestreefd, dat de kinderen - in verhouding tot hun leeftijd en verstand - aan oefeningen van godsvrucht en ook aan liturgische handelingen, vooral aan het Offer van de Mis, leren deelnemen en het religieuze volkslied, in de huiselijke kring of in de kerk, leren kennen en beminnen (vgl. boven nn. 9, 51-53).