Omtrent het gebruik van muziekinstrumenten in de heilige liturgie worden deze beginselen in herinnering gebracht:
Gelet op de aard, heiligheid en waardigheid van de heilige liturgie, zou het gebruik van welk muziekinstrument dan ook op zich zo volmaakt mogelijk dienen te zijn. Het zal derhalve beter zijn de muziek van instrumenten (hetzij van het orgel alleen, hetzij van andere instrumenten) geheel en al weg te laten, dan op niet luisterrijke wijze voort te brengen; en in het algemeen zal het beter zijn om iets, zij het van beperkte omvang,goed te doen, dan om omvangrijke dingen op te zetten, ter voltooiing waarvan de geschikte middelen ontbreken.
Vervolgens moet rekening worden gehouden met het verschil tussen gewijde en profane muziek. Er zijn immers muziekinstrumenten, die uiteraard en oorspronkelijk - zoals het klassieke orgel - onmiddellijk voor de gewijde muziek zijn bestemd, of andere, die aan liturgisch gebruik gemakkelijk worden aangepast, zoals sommige instrumenten die uit boog en snaren bestaan; daarentegen bestaan er andere instrumenten die, naar algemeen gevoelen, zo eigen aan de profane muziek worden geacht, dat zij absoluut niet aan gewijd gebruik aangepast kunnen worden.
Ten slotte worden slechts muziekinstrumenten in de heilige liturgie toegelaten, die door een persoonlijke daad van de kunstenaar, niet echter op een mechanische of automatische manier worden bespeeld.