H. Paus Johannes XXIII - 1 augustus 1959
Wanneer Wij echter, Eerbiedwaardige Broeders, deze verheven deugd van armoede zozeer aanbevelen, dan is het geenszins Onze bedoeling de behoeftige omstandigheden goed te keuren, waarin somtijds de dienaren van de Heer in de steden en op het platteland gedwongen zijn te leven. In zijn Commentaar op de aansporing van de Heer tot onthechting aan de goederen dezer wereld waarschuwt de heilige Beda Venerabilis juist tegen iedere verkeerde interpretatie van deze plaats: "Men moet niet denken, schrijft hij, dat de heiligen wordt voorgeschreven geen geld te bezitten voor persoonlijk gebruik of voor de armen; men leest immers dat de Heer zelf . een geldbuidel had voor de stichting van Zijn Kerk ; maar wel dat men daarom God nog niet dient en dat men uit vrees voor armoede het recht niet tekort mag doen" H. Beda Venerabilis, In Lucae Evangelium expositio. IV, in c. 12; Migne, PL, 92, col. 494-495. Evenzeer heeft de arbeider recht op zijn loon Vgl. Lc. 10, 7 , en terwijl Wij de bekommernis delen van Onze onmiddellijke Voorganger, vragen Wij alle gelovigen nadrukkelijk, edelmoedig te beantwoorden aan de oproep van de bisschoppen, die er terecht naar streven hun medewerkers in het heilig ministerie passende middelen van bestaan te verschaffen. Vgl. Paus Pius XII, Apostolische Exhortatie, Aan geheel de geestelijkheid in vrede de na te streven heiligheid van het priesterlijk leven, Menti Nostrae (23 sept 1950). A.A.S. XLII, 1950, pp. 697-699