Nadat hij zijn eigen middelpunt is geworden, tracht de zondige mens zichzelf te doen gelden en zijn verlangen naar het oneindige te bevredigen door de dingen te gebruiken: rijkdommen, macht en genoegens, zonder zich bezorgd te maken over andere mensen, die hij onrechtvaardig uitplundert en als voorwerpen of middelen behandelt. Zo draagt hij zijnerzijds bij aan het scheppen van structuren van uitbuiting en slavernij, die hij anderzijds beweert te veroordelen.