H. Paus Johannes Paulus II - 6 oktober 2002
"Toen bracht Jahwe God de mens in de tuin van Eden, om die te bewerken en te beheren" (Gen. 2, 15).
Het boek Genesis, zoals wij in de eerste lezing gehoord hebben, herinnert ons eraan dat de Schepper de aarde aan de mens heeft toevertrouwd om die te "bewerken" en te "beheren". De gelovigen die in alle realiteiten van deze wereld werkzaam zijn, dragen bij aan de verwezenlijking van dit universele goddelijke project. Het werk en elke andere activiteit die met de hulp van de genade wordt volbracht, worden omgevormd in dagelijkse middelen van heiligheid. "Het gewone leven van een christen die geloof heeft" - placht Jozefmaria Escrivá te zeggen -, "of hij nu werkt of uitrust, of hij nu bidt of slaapt, op welk moment dan ook, is een leven waarin God altijd aanwezig is" H. Jozefmaria Escrivá, Meditaties. 3 maart 1954. Deze bovennatuurlijke visie op het leven opent een horizon met buitengewoon reddend perspectief. Want ook in de schijnbare monotonie van het gewone aardse leven, is God dichtbij ons en kunnen wij meewerken aan Zijn heilsplan. Daarom is beter te begrijpen wat het Tweede Vaticaans Concilie stelt, namelijk dat "de christelijke boodschap de mensen niet afhoudt van de uitbouw van de wereld (....), maar dat deze hen juist verplicht dit werk te verrichten". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 34