Joseph Kardinaal Ratzinger - 28 oktober 1995
Ter gelegenheid van de publicatie van het antwoord van de Congregatie voor de Geloofsleer op een vraag aangaande de reden waarom de leer, zoals uiteengezet in de Apostolische brief H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Ordinatio Sacerdotalis
Priesterwijding voorbehouden aan mannen
(22 mei 1994), beschouwd moet worden als definitief te houden, lijken enkele overwegingen op hun plaats.
Het ecclesiologische belang van deze Apostolische brief werd alleen al door de datum van publicatie onderstreept: op die dag, 22 mei 1994, was het namelijk het Hoogfeest van Pinksteren. Maar dit belang kon vooral worden opgemaakt uit de slotwoorden van de brief: "Teneinde iedere twijfel over een kwestie van groot belang, die de goddelijke constitutie van de kerk betreft, weg te nemen, verklaar ik op grond van mijn taak om mijn broeders te bevestigen Vgl. Lc. 22, 32 , dat de kerk op geen enkele manier bevoegd is om aan vrouwen de priesterwijding toe te dienen en dat alle gelovigen van de kerk zich aan dit standpunt dienen te houden als zijnde definitief" H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Priesterwijding voorbehouden aan mannen, Ordinatio Sacerdotalis (22 mei 1994), 4.
De tussenkomst van de paus was noodzakelijk geworden niet om eenvoudigweg opnieuw te wijzen op de geldigheid van een leer waaraan men zich vanaf het begin gehouden had, maar om een leer te bevestigen "die door de voortdurende en universele traditie van de kerk is gehandhaafd" en "met stelligheid door het leergezag in de meer recente documenten wordt voorgehouden" H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Priesterwijding voorbehouden aan mannen, Ordinatio Sacerdotalis (22 mei 1994), 4: een leer die" de goddelijke constitutie zelf van de kerk betreft" H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Priesterwijding voorbehouden aan mannen, Ordinatio Sacerdotalis (22 mei 1994), 4. Op deze wijze wilde de Heilige Vader verduidelijken dat het onderricht omtrent de priesterwijding, die alleen maar aan mannen voorbehouden dient te zijn, niet beschouwd mocht worden als een leer" die openstaat voor discussie" en dat evenmin aan de beslissing van de kerk "een louter disciplinaire waarde" H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Priesterwijding voorbehouden aan mannen, Ordinatio Sacerdotalis (22 mei 1994), 4 toegekend mocht worden.
In de tijd na de publicatie van de brief heeft men de vruchten ervan gezien. Vele gewetens die zich te goeder trouw misschien meer door onzekerheid dan door twijfel in beroering hadden laten brengen, hebben weer rust gevonden dankzij het onderricht van de Heilige Vader. De verbijstering is echter niet minder geworden, niet alleen bij hen die, ver van het katholieke geloof, het bestaan niet aanvaarden van een leergezag in de kerk, dat wil zeggen het leergezag, sacramenteel bekleed met het gezag van Christus Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 21, maar ook bij enkele gelovigen die van mening blijven dat het uitsluiten van het priesterschap geweld of discriminatie is ten opzichte van vrouwen. Sommigen voeren als bezwaar aan dat niet uit de Openbaring blijkt dat een dergelijke uitsluiting door Christus voor zijn kerk gewild is, en anderen stellen vragen bij de instemming die men het onderricht van de brief verschuldigd is.
Zeker, men kan de redenen op grond waarvan de kerk niet bevoegd is de vrouwen de priesterwijding toe te dienen, nog uitdiepen; redenen die bijvoorbeeld reeds uiteengezet zijn in de verklaring Congregatie voor de Geloofsleer
Inter Insigniores
Verklaring aangaande de vraag over het toelaten van vrouwen tot het ambtelijk priesterschap
(15 oktober 1976) (15 oktober 1976) van de Congregatie voor de Geloofsleer en goedgekeurd door Paulus VI, en in verschillende documenten van Johannes Paulus II (zoals de Apostolische exhortatie H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Christifideles laici
Over de roeping en de zending van de leken in de Kerk
(30 december 1988) en de Apostolische brief H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Mulieris Dignitatem
Over de waardigheid en de roeping van de vrouw
(15 augustus 1988)), evenals in de Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997). Maar in ieder geval mag men niet vergeten dat de Kerk als absoluut fundamentele waarheid van de christelijke antropologie de gelijke persoonlijke waardigheid van man en vrouw leert en de noodzaak "iedere soort discriminatie in de fundamentele rechten" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 29 te overwinnen en te vermijden. In het licht van deze waarheid kan men trachten het onderricht beter te begrijpen volgens welke de vrouw de priesterwijding niet kan ontvangen. Een juiste theologie kan noch aan het ene, noch aan het andere onderricht voorbijgaan, maar dient deze beide niet van elkaar te scheiden: alleen zo zal zij de bedoelingen van God kunnen uitdiepen omtrent de vrouwen omtrent het priesterschap, en derhalve omtrent de zending van de vrouw in de kerk. Indien men daarentegen zou moeten aannemen dat er een tegenstelling is tussen de twee waarheden, waarbij men zich misschien te veel laat bepalen door de mode en de geest van de tijd, dan zou men op de verkeerde weg zijn om tot een beter begrip van het geloof te komen.
In de brief H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Ordinatio Sacerdotalis
Priesterwijding voorbehouden aan mannen
(22 mei 1994) blijft de paus bij wijze van voorbeeld in zijn beschouwing stilstaan bij de persoon van de heilige Maagd Maria, Moeder van God en Moeder van de kerk: het feit dat zij "niet de specifieke zending van de apostelen, noch het priesterambt heeft ontvangen, toont duidelijk dat het niet toelaten van vrouwen tot de priesterwijding niet kan betekenen dat zij een mindere waardigheid bezitten of worden gediscrimineerd" H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Priesterwijding voorbehouden aan mannen, Ordinatio Sacerdotalis (22 mei 1994), 3. Verschil in zending tast de gelijkheid in persoonlijke waardigheid niet aan.
Om te begrijpen dat dit geen geweld of discriminatie jegens vrouwen inhoudt, dient men bovendien ook de aard zelf van het priesterambt in overweging te nemen: het is een dienstwerk en niet een positie waarin de ene mens macht over de ander heeft of de ene mens meer voorrechten geniet dan de ander. Wie, of hij nu man of vrouw is, het priesterschap opvat als een persoonlijke bevestiging, als doel of zelfs vertrekpunt van een menselijk succesvolle carrière, begaat een grote vergissing: immers, de ware betekenis van het christelijk priesterschap, hetzij het gemeenschappelijke van de gelovigen, hetzij op zeer bijzondere wijze het ambtelijke, kan slechts gevonden worden in het offer van het eigen bestaan, in vereniging met Christus, ten dienste van de broeders en zusters. De priesterlijke taak kan niet het algemeen ideaal en evenmin het doel vormen van het christelijk leven. In deze zin is het niet overbodig er nogmaals aan te herinneren dat "de enige geestelijke gave die verheven is boven alles en waarnaar men kan en moet streven, de liefde is Vgl. 1 Kor. 12-13 " Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring aangaande de vraag over het toelaten van vrouwen tot het ambtelijk priesterschap, Inter Insigniores (15 okt 1976), 6.
Wat het gebaseerd zijn op de heilige Schrift en de traditie betreft, blijft Johannes Paulus II stilstaan bij het feit dat de Heer Jezus, zoals het Nieuwe Testament getuigt, alleen maar mannen tot het gewijde ambt riep, en geen vrouwen, en dat de apostelen "hetzelfde gedaan hebben, toen zij de medewerkers gekozen hebben die hen zouden opvolgen" H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Priesterwijding voorbehouden aan mannen, Ordinatio Sacerdotalis (22 mei 1994), 2 Vgl. 1 Tim. 3, 1. v.v. Vgl. 2 Tim. 1, 6 Vgl. Tit. 1, 5 . Er zijn geldige argumenten om te onderbouwen dat Christus' handelwijze niet bepaald werd door culturele motieven Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Priesterwijding voorbehouden aan mannen, Ordinatio Sacerdotalis (22 mei 1994), 2, evenals er voldoende redenen zijn om te stellen dat de traditie de door de Heer gemaakte keuze geïnterpreteerd heeft als bindend voor de kerk van alle tijden.
Hier hebben wij echter reeds te maken met de wezenlijke onderlinge afhankelijkheid van de heilige Schrift en traditie, een onderlinge afhankelijkheid die van deze twee wijzen van overdracht van het evangelie een onscheidbare eenheid maakt, samen met het leergezag dat een integraal deel vormt van de traditie en authentieke instantie is voor de interpretatie van het geschreven en overgeleverde Woord van God Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 9-10. In het bijzondere geval van de priesterwijding hebben de opvolgers van de apostelen zich altijd aan de regel gehouden alleen aan mannen de priesterwijding toe te dienen en het leergezag leert ons onder bijstand van de heilige Geest dat dit niet toevallig gebeurd is, noch door herhaling uit gewoonte, noch door onderworpenheid aan de sociologische omstandigheden en nog minder op grond van een ingebeelde minderwaardigheid van de vrouw, maar omdat" de kerk als blijvende norm altijd de handelwijze van de Heer in de keuze van de twaalf mannen die Hij tot fundamenten van zijn kerk heeft gesteld, heeft erkend" H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Priesterwijding voorbehouden aan mannen, Ordinatio Sacerdotalis (22 mei 1994), 2.
Zoals bekend is, zijn er conveniëntie-argumenten door middel waarvan de theologie de redelijkheid van de wil van de Heer getracht heeft en tracht te begrijpen. Dergelijke argumenten, zoals men die uiteengezet vindt in de verklaring Congregatie voor de Geloofsleer
Inter Insigniores
Verklaring aangaande de vraag over het toelaten van vrouwen tot het ambtelijk priesterschap
(15 oktober 1976), hebben ongetwijfeld hun waarde, maar deze worden niet bedacht, noch gebruikt, als waren zij logische en dwingende bewijzen, voortvloeiend uit absolute beginselen. Het is echter belangrijk voor ogen te houden dat de menselijke wil van Christus niet alleen niet willekeurig is, zoals die conveniëntie-argumenten inderdaad helpen begrijpen, maar nauw verbonden is met de goddelijke wil van de eeuwige Zoon, waarvan de ontologische en antropologische waarheid van de schepping van de beide geslachten afhankelijk is.
Ten opzichte van deze precieze handeling van het leergezag van de paus van Rome, uitdrukkelijk gericht tot de hele katholieke kerk, zijn de gelovigen gehouden hun instemming te geven aan de hierin verkondigde leer. En het is naar aanleiding hiervan dat de Congregatie voor de Geloofsleer met goedkeuring van de paus een officieel antwoord gegeven heeft over de aard van deze instemming. Het betreft een volledige, definitieve, dat wil zeggen onherroepelijke instemming met een leer die op onfeilbare wijze door de kerk wordt voorgehouden. Inderdaad komt, zoals het antwoord uitlegt, dit definitieve karakter voort uit de waarheid van de leer zelf, omdat zij, gebaseerd op het geschreven Woord van God en voortdurend bewaard en toegepast in de traditie van de kerk, op onfeilbare wijze door het gewone, universele leergezag voorgehouden is Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25. Daarom preciseert het antwoord dat deze leer behoort tot het geloofsgoed van de kerk. Derhalve dient onderstreept te worden dat het definitieve en onfeilbare karakter van dit onderricht van de kerk niet voortgekomen is uit de brief H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Ordinatio Sacerdotalis
Priesterwijding voorbehouden aan mannen
(22 mei 1994). Zoals het antwoord van de Congregatie voor de Geloofsleer ook verklaart, heeft in deze brief de paus van Rome, rekening houdend met de huidige omstandigheden, dezelfde leer bevestigd door middel van een formele verklaring door opnieuw uit te spreken quod semper, quod ubique et quod ab omnibus tenendum est, utpote ad fidei depositum pertinens (wat altijd, overal en door allen gehouden moet worden daar het immers behoort tot het geloofsgoed). In dit geval getuigt een handeling van het gewoon leergezag van de paus, dat in zichzelf op zich niet onfeilbaar is, van het onfeilbaar karakter van het onderricht van de leer die reeds in het bezit van de kerk is.
Tenslotte heeft enig commentaar niet ontbroken op de brief H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Ordinatio Sacerdotalis
Priesterwijding voorbehouden aan mannen
(22 mei 1994): deze zou een nieuw en ongelegen probleem vormen op de toch al zo moeilijke weg van de oecumene. Wat dit betreft dient men niet te vergeten dat volgens de letter en de geest van het Tweede Vaticaans Concilie Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 11 een authentieke oecumenische inzet, waaraan de kerk zich niet wil en kan onttrekken, volledige oprechtheid en duidelijkheid vereist bij het presenteren van de identiteit van het eigen geloof. Bovendien is het noodzakelijk erop te wijzen dat de leer die door de brief H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Ordinatio Sacerdotalis
Priesterwijding voorbehouden aan mannen
(22 mei 1994) opnieuw bevestigd wordt, niet anders dan van nut kan zijn voor het zoeken naar de volledige communio met de orthodoxe kerken, die overeenkomstig de traditie trouw hetzelfde onderricht gehandhaafd hebben en handhaven.
De bijzondere oorspronkelijkheid van de kerk en het ambtelijk priesterschap in haar vereist duidelijke, nauwkeurig omschreven criteria. Concreet gesteld, men mag nooit uit het oog verliezen dat de kerk de bron van haar eigen geloof en haar eigen fundamentele structuur niet vindt in de beginselen van het sociale leven van ieder historisch moment. Ook al houdt de kerk aandachtig haar blik gericht op de wereld waarin zij leeft en voor het heil waarvan zij werkzaam is, zij is er zich van bewust draagster te zijn van een hogere trouw, waaraan zij gebonden is. Het betreft hier de radicale trouw aan het Woord van God, dat diezelfde Kerk, door Jezus Christus tot het einde der tijden gevestigd, ontvangen heeft. Dit Woord van God toont, in het verkondigen van de essentiële waarde en de eeuwige bestemming van iedere persoon, het uiteindelijke fundament van de waardigheid van ieder menselijk wezen: van iedere vrouwen iedere man.