Paus Pius XII - 8 september 1953
Het is in het bijzonder onze vurige wens, Eerbiedwaardige Broeders, dat wij in onze gebeden, die wij in het komende Mariajaar tot God zullen opzenden, met aandrang zullen vragen, dat eindelijk - door voorspraak van de Moeder van de Goddelijke Verlosser en van ons allen - de Katholieke Kerk in geheel de wereld de haar toekomende vrijheid kan gebruiken, welke zij altijd, zoals de geschiedenis overduidelijk leert, heeft aangewend tot heil van de volken, nooit tot hun nadeel, altijd om vrede te stichten onder de burgers, volken en naties, nooit om de mensen van elkaar te verwijderen.
Allen weten in welk een benarde toestand de Kerk van God op sommige plaatsen verkeert; hoe zij door leugens, laster en beroving wordt gekweld; allen weten, dat in sommige landen de zielenherders verdreven zijn of zonder reden in de gevangenis geworpen of zo zeer in hun werkzaamheden worden gehinderd, dat zij onmogelijk vrij hun taak kunnen vervullen; allen weten ook, dat zij, daar hun eigen scholen en onderwijsinstellingen niet kunnen gebruiken, geen dagbladen of tijdschriften kunnen uitgeven om de christelijke godsdienst te doen kennen, te verdedigen en te verbreiden, noch de jeugd in overeenstemming hiermede kunnen opvoeden en vormen.
En de aansporingen, die Wij nog dienaangaande bij meerdere gelegenheden hebben gegeven, herhalen Wij nog eens dringend in deze Encycliek; Wij vertrouwen er namelijk ten volle op, dat men gedurende het aangekondigde Mariajaar overal ter wereld smeekbeden zal inrichten tot de maagdelijke Moeder van God onze machtige en zoete Moeder om door haar altijd krachtdadige voorspraak vooral te verkrijgen, dat de heilige rechten, die de Kerk toekomen en die door de menselijke waardigheid en de burgerlijke vrijheid geëist worden, door allen openlijk en metterdaad worden erkend, hetgeen ongetwijfeld allen ten goede zal komen en de eensgezindheid ten zeerste zal bevorderen.