
Paus Pius XII - 8 september 1953
FULGENS CORONA Stralende erekroon - 100 jaar dogmaverklaring Onbevlekte Ontvangenis |
|||
► | De Katholieke Leer | ||
► | Leer van de H. Kerk |
In die Z. Paus Pius IX - Dogmatische Bul
Ineffabilis Deus
Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen
(8 december 1854), waarin Onze bovengenoemde Voorganger bepaalde, dat dit onderdeel van de christelijke leer door alle gelovigen vast en onwankelbaar moest worden aanvaard, deed hij niets anders dan een getrouwe weergave geven, bekrachtigd door Zijn gezag van de uitspraken van de heilige Vader en van de gehele Kerk, die vanaf de vroegste tijden alle volgende eeuwen begeleidden.
Vooreerst nu vinden wij de grondslagen voor deze leer in de Heilige Schrift zelf, waarin God, Schepper aller dingen, na de droeve val van Adam tot de slang, bekoorder en verleider, deze woorden spreekt, die niet weinigen van de Vaders en Kerkleraren en zeer velen van de deskundige exegeten op de Maagdelijke Moeder Gods laten slaan: "Ik zal vijandschap wekken tussen u en de vrouw, tussen uw kroost en haar kroost ... " (Gen. 3, 15). Welnu, als de zalige Maagd Maria ooit verstoken was geweest van de goddelijke genade, doordat Zij namelijk bij haar ontvangenis met de erfzondeschuld besmet was, dan zou er op dat ogenblik althans, hoe kort dit ook duurde, tussen Haar en de slang niet die eeuwigdurende vijandschap hebben bestaan, die we vanaf de oudste overlevering tot aan de Z. Paus Pius IX - Dogmatische Bul
Ineffabilis Deus
Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen
(8 december 1854) vermeld vinden, maar eerder juist onderworpenheid.
Bovendien wordt de Allerheiligste Maagd begroet met de woorden: "vol van genade" (Lc. 1, 28) of Kecharitômènei, en "gezegend onder de vrouwen" (Lc. 1, 42). De Katholieke traditie heeft deze woorden altijd als volgt verstaan: "deze uitzonderlijke plechtige groet, die bij geen andere gelegenheid gehoord is, duidt aan, dat de Moeder Gods de zetel was van alle goddelijke genaden, dat Zij met alle genadegaven van de Heilige Geest versierd was; ja zelfs de bijna oneindige schatkamer en onuitputtelijke afgrond van deze genadegaven, zodat Zij nooit aan de vloek onderworpen is geweest." Z. Paus Pius IX, Dogmatische Bul, Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen, Ineffabilis Deus (8 dec 1854), 14
Deze leer hebben de Vaders in de eerste eeuwen van de Kerk zonder één uitzondering duidelijk overgeleverd. Zij immers noemen de H. Maagd de lelie onder de doornen, ongerepte aarde, onbevlekte, steeds gezegende, vrij van alle besmetting der zonde, onbederfelijk hout, altijd heldere bron, de enige dochter alleen van het leven niet van de dood, spruit van de genade niet van de toorn, in alle opzichten ongerept, heilig en volkomen vrij van iedere smet van zonde, schoner dan de schoonheid, heiliger dan de heiligheid, de enig heilige, die met uitzondering van God alleen allen overtrof, en van natuur schoner, bevalliger en heiliger was dan zelfs Cherubijnen en Serafijnen en het gehele koor der engelen. Vgl. Z. Paus Pius IX, Dogmatische Bul, Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen, Ineffabilis Deus (8 dec 1854), 17
Als men deze lofprijzingen over de zalige Maagd Maria aandachtig, zoals men hier mag verwachten, beschouwt, wie zal het dan durven betwijfelen, dat Zij die zuiverder was dan de engelen en te allen tijde zuiver Vgl. Z. Paus Pius IX, Dogmatische Bul, Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen, Ineffabilis Deus (8 dec 1854), 17 één ogenblik, hoe kort ook, niet van elke zondesmet vrij is geweest? Met het volste recht spreekt daarom de H. Ephraïm haar Goddelijke Zoon met deze woorden toe: "Gij en Uw Moeder zijt werkelijk in elk opzicht geheel schoon. Want noch in U, noch in Uw Moeder is er enige smet." H. Efrem de Syriër, Carmina Nisibaena. ed. Bickell, 123
Uit deze woorden blijkt duidelijk, dat er slechts bij één onder al de mannen en vrouwen sprake kan zijn van een volkomen vrij zijn van elke zondesmet; en tevens dat Zij dit uitzonderlijk voorrecht, dat aan niemand anders ooit werd geschonken, daarom van God heeft verkregen, omdat Zij tot de waardigheid van Moeder Gods was verheven.
Deze verheven taak, die op het Concilie van Ephese op plechtige wijze tot dogma werd verklaard tegenover de dwaalleer van Nestorius Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, 15e eeuwfeest van het Concilie van Efese en de proclamatie van Maria, Moeder van God, Lux Veritatis (25 dec 1931). AAS vol. 23, p 493 vv, en die de verhevenste schijnt te zijn die men kan uitdenken, vereist de volheid van de goddelijke genade en een ziel, die vrij is van elke smet; zij veronderstelt toch de hoogste waardigheid en heiligheid van Christus. We kunnen zelfs zeggen, dat uit deze hoge uitverkiezing tot Moeder Gods, als uit een heldere verborgen bron, alle voorrechten en genaden voortvloeiden, die haar ziel en leven op zulk een buitengewone wijze sierden.
Terecht verklaart de Aquiner: "Omdat de Heilige Maagd de Moeder van God is, bezit Zij in zekere zin een oneindige waardigheid door het oneindige goed, dat God is." Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 25, a. 6, ad 4um. En een bekend schrijver legt dit kernachtig uit: "De Heilige Maagd... is de Moeder van God, derhalve is Zij de zuiverste en heiligste, in deze zin, dat er onder God geen grotere zuiverheid denkbaar is." Cornelius a Lapide, In Matth.. 1, 16