Paus Pius XII - 27 november 1951
Het middelpunt van deze leer vormde het huwelijk als een instelling ten dienste van het leven. In nauw verband met dit beginsel hebben wij, volgens de vaste leer van de Kerk, een stelling toegelicht, die een van de wezenlijke grondslagen is, niet alleen van de huwelijksmoraal, maar van de maatschappelijke moraal in het algemeen, nl. dat de rechtstreekse aanslag op het menselijk leven van een onschuldige als middel tot het doel - in dit geval het doel, een ander leven te redden - ongeoorloofd is.
Het menselijk leven van een onschuldige is in alle omstandigheden, vanaf het eerste ogenblik van zijn bestaan, onttrokken aan iedere vrijwillige rechtstreekse aanslag. Dit is een fundamenteel recht van de menselijke persoon, dat algemene gelding heeft in de christelijke opvatting van het leven. Het geldt zowel voor het leven, dat nog verborgen is in de schoot van de moeder, als voor het leven, dat reeds uit haar is geboren. Het geldt zowel tegen rechtstreekse abortus als het rechtstreeks doden van het kind vóór, tijdens of na de geboorte. Hoe gegrond het onderscheid tussen die verschillende momenten in de ontwikkeling van het geboren of nog ongeboren leven ook mag zijn voor het burgerlijk en kerkelijk recht en voor sommige burgerlijke en strafrechtelijke gevolgen, volgens de zedenwet gaat het in al die gevallen over een ernstige en ongeoorloofde aanslag op het onschendbaar menselijk leven.
Wij willen in dit verband een voorbeeld aanhalen, dat enkelen van u misschien reeds kennen, maar dat daarom zijn suggestieve kracht niet verliest. Het feit dateert van 1905. Er leefde toen een jonge vrouw, van hoge geboorte en nog meer hoogstaand in haar opvattingen, maar met een zwakke en tengere gezondheid. Als meisje had zij geleden aan een lichte pleuris, die genezen scheen. Maar toen zij na het sluiten van een gelukkig huwelijk nieuw leven in haar schoot voelde ontluiken, openbaarde zich spoedig een bijzondere ziekte, die de twee bekwame doktoren, die haar met liefdevolle zorg behandelden, zeer verontrustte. Dat oude ziekteproces, die besmettingshaard, die vroeger genezen was, was opnieuw uitgebroken. Volgens hun oordeel was er geen tijd te verliezen. Wilde men de goede dame redden, dan moest zonder enig uitstel therapeutische abortus worden toegepast. Ook haar echtgenoot begreep de ernst van het geval en verklaarde zich accoord met de smartelijke ingreep. Maar toen de behandelende verloskundige haar zeer voorzichtig de beslissing van de doktoren meedeelde en haar dringend verzocht zich aan hun oordeel te onderwerpen, antwoordde zij beslist: "Ik dank u voor uw meevoelen en uw raad; maar ik kan mijn kind het leven niet ontnemen. Dat kan ik niet, dat kan ik niet! Ik voel het reeds bewegen in mijn schoot. Het heeft recht op het leven. Het komt van God en het moet God kennen om Hem te beminnen en te genieten." Ook haar echtgenoot vroeg, bad en smeekte. Maar zij bleef onverzettelijk en wachtte rustig af, wat er zou gebeuren. Haar kind, een meisje, werd normaal geboren. Maar heel spoedig daarna begon de gezondheid van de moeder achteruit te gaan. De longplek breidde zich uit; haar toestand verergerde voortdurend. Twee maanden later was zij stervende. Zij zag nog eens haar dochtertje, dat het uitstekend maakte bij een gezonde voedster. Haar lippen plooiden zich tot een zachte glimlach en rustig stierf zij. Er gingen verscheidene jaren heen. In een religieus instituut was er een jonge zuster, .die zich bijzonder onderscheidde, door haar grote toewijding bij de verzorging en opvoeding van verwaarloosde kinderen. Met ogen stralend van moederliefde boog zij zich over de kleine zieken, alsof zij hun het leven wilde schenken. Zij was het kind van het offer, dat nu door haar edelmoedigheid zoveel goed deed aan die verlaten kleinen. De heldhaftigheid van de dappere moeder was niet tevergeefs geweest. Vgl. Andrea Majocchi, Tra bistoi e forbici, 1940, p. 21, sqq Maar wij vragen: is het christelijk, zelfs het zuiver menselijk gevoel zo verzwakt, dat men geen begrip meer heeft voor het verheven offer van die moeder en de zichtbare tussenkomst van de goddelijke Voorzienigheid, die uit dat offer zulk een heerlijke vrucht deed voortkomen?