H. Paus Johannes Paulus II - 10 november 1979
Eerbiedwaardige broeders, excellentie,
dames en heren,
Ik dank u, meneer de voorzitter, hartelijk voor de warme en geestdriftige woorden die u aan het begin van uw toespraak tot mij hebt gericht. En ik verheug me met uw excellentie evenals met de heren Dirac en Weisskopf, beiden doorluchtige leden van de Pauselijke Academie van Wetenschappen, over deze plechtige herdenking van de honderdste geboortedag van Albert Einstein.
Ook de Heilige Stoel wil Albert Einstein de eer betonen die hem toekomt voor zijn uitstekende bijdrage aan de vooruitgang van de wetenschap, dat wil zeggen, aan de kennis van de waarheid welke in het mysterie van het heelal aanwezig is. Ik voel me volledig eensgezind met mijn voorganger Pius XI en hen die hem op de zetel van Petrus zijn opgevolgd, wanneer ik de leden van de Pauselijke Academie van Wetenschappen en met hen alle geleerden, uitnodig 'op steeds nobeler en intenser wijze de wetenschappen vooruit te helpen, zonder hen iets meer te vragen; en wel omdat in dit voortreffelijke doel en dit nobele werk de opdracht om de waarheid te dienen bestaat, waarmee wij hen belasten ... .' Paus Pius XI, Motu Proprio, Reorganisatie van de Pauselijke Academie van Wetenschappen, In multis solaciis (28 okt 1936). AAS 28, 1936, blz. 424.
Het zoeken van de waarheid is de taak van de fundamentele wetenschap. De onderzoeker die zich op dit eerste plan van de wetenschap beweegt wordt geheel gefascineerd door de woorden van de heilige Augustinus: 'Intellectum valde ama' - 'houdt veel van het verstand' H. Augustinus, Brieven, Epistulae. 120, 3, 13; PL 33, 459 en de functie welke haar eigen is, de waarheid te kennen. De zuivere wetenschap is een goed, dat ten zeerste onze liefde verdient, want zij is kennis en aldus vervolmaking van de mens in zijn verstandelijke vermogen. Nog afgezien van haar technische toepassingen, moet zij om haarzelf als een wezenlijk onderdeel van de cultuur in ere worden gehouden. De fundamentele wetenschap is een universeel goed dat elk volk ten overstaan van elke vorm van internationale slavernij of intellectueel kolonialisme in volledige vrijheid moet kunnen ontwikkelen.
Het fundamenteel onderzoek moet vrij staan tegenover de politieke en economische machten, die juist aan zijn ontwikkeling moeten meewerken zonder het in zijn creativiteit te belemmeren of het aan hun eigen doeleinden dienstbaar te maken. Evenals elke andere waarheid behoeft de wetenschappelijke waarheid slechts verantwoording af te leggen aan zichzelf en aan de hoogste Waarheid die God, Schepper van mensen en dingen, is.
Dit drievoudige overwicht wordt in stand gehouden in mate dat de zin voor de transcendentie van de mens over de wereld en van God over de mens wordt bewaard. In de uitoefening van haar zending als bewaakster en verdedigster van beide transcendenties meent de kerk de wetenschap te helpen op het plan van het fundamentele onderzoek haar ideale zuiverheid te bewaren en zich op het plan van de praktische toepassingen van haar dienst aan de mens te kwijten.
De samenwerking tussen godsdienst en moderne wetenschap strekt beide tot voordeel, zonder ook maar enigszins elkaars autonomie aan te tasten. Evenals de godsdienst godsdienstvrijheid eist, zo maakt de wetenschap terecht aanspraak op vrijheid van onderzoek. Het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie heeft, na met het Eerste Vaticaans Concilie de rechtmatige vrijheid van de kunsten en de menselijke wetenschappen op het gebied van hun eigen beginselen en methode te hebben bevestigd, "de gewettigde autonomie van de menselijke cultuur en vooral van de wetenschappen." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 59 plechtig erkend. Bij gelegenheid van deze plechtige herdenking van Einstein, zou ik opnieuw de verklaringen van het Concilie willen bevestigen ten aanzien van de autonomie van de wetenschap in haar functie te speuren naar de waarheid welke door de vinger van God in de schepping is neergeschreven. Vol bewondering voor het genie van de grote geleerde waarin het spoor van de scheppende Geest zich openbaart, legt de kerk, zonder op enige wijze met een oordeel tussenbeide te komen over de leer betreffende de grote systemen van het heelal, dat haar niet toekomt, evenwel deze leer voor aan de bezinning van theologen om de overeenstemming te ontdekken welke bestaat tussen de wetenschappelijke waarheid en de geopenbaarde waarheid.
Om verder te gaan dan dit standpunt van het Concilie wens ik dat theologen, geleerden en historici, bezield door een geest van oprechte samenwerking, het onderzoek van de zaak Galilei verdiepen en, in een eerlijke erkenning van het ongelijk aan welke kant die ook ligt, het wantrouwen wegnemen dat deze zaak in vele geesten nog aan een vruchtbare eensgezindheid tussen wetenschap en geloof, tussen kerk en wereld, in de weg legt. Ik geef mijn volle steun aan deze taak die de waarheid van het geloof en van de wetenschap zal kunnen honoreren en de deur openen voor toekomstige vormen van samenwerking.
Hij die met recht de grondlegger van de moderne fysica wordt genoemd heeft uitdrukkelijk verklaard dat de twee waarheden, van geloof en wetenschap, elkaar nooit kunnen tegenspreken, "de Heilige Schrift en de natuur komen evenzeer voort uit het goddelijke Woord, de eerste als het ware gedicteerd door de Heilige Geest, de tweede als een zeer trouwe uitvoering van de bevelen van God", zo schreef hij in zijn brief aan pater Benedetto Castelli, op 21 december 1613 Nationale uitgave van de werken van Galilei, vol. V, blz. 282-285. Het Tweede Vaticaans Concilie zegt het niet anders; het herneemt zelfs gelijksoortige uitdrukkingen wanneer het leert: "Het methodisch onderzoek zal in alle takken van wetenschap, wanneer het maar werkelijk op wetenschappelijke wijze en volgens de normen van de moraal wordt verricht, in feite nooit met het geloof in tegenspraak zijn, want het profane en het geloof hebben in dezelfde God hun oorsprong." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 36
Galilei voelt in zijn wetenschappelijk onderzoek de aanwezigheid van de Schepper die hem stimuleert en, in het diepst van zijn geest werkend, zijn intuïties voorkomt en helpt. Naar aanleiding van de uitvinding van de verrekijker, schrijft hij aan het begin van de Sidereus Nuncius, aan enkele van zijn sterrenkundige ontdekkingen herinnerend: "Quae omnia ope Perspicilli a me excogitati divina prius illuminante gratia, paucis abhinc die bus reperta atque observata fuerunt." Sidereus Nuncius, Venetië, bij Thomam Baglionum, MDCX, fol. 4. "Dit alles is de laatste dagen ontdekt en waargenomen dankzij de 'telescoop' die ik, na door de goddelijke genade te zijn verlicht, heb uitgevonden."
De belijdenis van Galilei over de goddelijke verlichting in de geest van de geleerde vindt een weerklank in de reeds aangehaalde tekst van de Concilieconstitutie over de kerk in de wereld van deze tijd: "Hij die nederig en volhardend het verborgene tracht te doorvorsen, wordt, eventueel onbewust, als het ware geleid door de hand van God." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 36 Deze nederigheid waarop de Concilietekst aandringt is een noodzakelijke deugd van de geest zowel voor het wetenschappelijk onderzoek als voor betrokkenheid bij het geloof. De nederigheid schept een gunstig klimaat voor de dialoog tussen de gelovige en de geleerde; zij roept de goddelijke verlichting af welke reeds gekend of nog onbekend, zowel in het ene als het andere geval wordt bemind door hem die nederig de waarheid zoekt.
Het kerkelijk leergezag neemt een verscheidenheid van interpretatieregels voor de Heilige Schrift aan. Het leert namelijk uitdrukkelijk met de encycliek Paus Pius XII - Encycliek
Divino afflante Spiritu
Over de bevordering van de studie van de Heilige Schrift
(30 september 1943) van Pius XII, dat in de heilige boeken verschillende literaire genres worden aangetroffen en dus de noodzaak de interpretatie in overeenstemming te brengen met elk van hen.
De verschillende overeenkomsten die ik nog eens heb genoemd, lossen niet alle problemen rond de zaak Galilei op, maar zij dragen ertoe bij een gunstige uitgangspunt te scheppen voor hun eervolle oplossing, een gunstige geesteshouding om tot een eerlijke en oprechte oplossing van oude tegenstellingen.
Het bestaan van deze Pauselijke Academie van Wetenschappen waarvan tegenwoordig eminente geleerden deel uitmaken en waaraan Galilei in zekere zin door middel van de oude instelling welke deze voorafging, was verbonden, is een zichtbaar teken dat de volkeren toont hoe zonder enige vorm van rassendiscriminatie of religieuze discriminatie een diepe overeenstemming kan bestaan tussen de waarheden van de wetenschap en de waarheden van het geloof.
De titel 'pauselijk' welke aan deze academie is toegekend, betekent, zoals u niet onbekend is, de belangstelling en de steun van de Kerk, welke weliswaar onder heel andere vormen tot uitdrukking komen dan die van het oude mecenaat, maar daarom niet minder diepgaand en daadwerkelijk zijn. Zoals de opmerkelijke en betreurde voorzitter van uw academie, mgr Lemaître schreef: "Zou de Kerk de wetenschap nodig hebben? Zeker niet, het kruis en het Evangelie zijn haar genoeg. Maar de Christen is niets menselijks vreemd. Hoe zou de Kerk onverschillig kunnen zijn voor de meest edele en zuiver menselijke bezigheden: het zoeken van de waarheid?" H. Godart M. Heller, Les relations entre la science et la foi chez Georges Lemaître, Pontificia Academia Scientiarum, Commentarii, vol. III, n. 21, blz. 7
Binnen deze academie welke zowel de uwe als de mijne is, werken gelovige en niet gelovige geleerden samen en komen overeen in het zoeken van de wetenschappelijke waarheid en het respect voor de geloofovertuigingen van elkaar. Het zij mij vergund hier nog een duidelijke passage van mgr Lemaître aan te halen: 'Beiden (de gelovige en de niet gelovige geleerde) proberen de veelvuldig gelaagde palimpsest van de natuur te ontcijferen, waarin de sporen van de verschillende stadia uit de lange evolutie van de wereld elkaar hebben overdekt en vermengd. De gelovige heeft misschien het voordeel te weten dat het raadsel een oplossing heeft, dat het onderliggende geschrift uiteindelijk het werk van een verstandelijk wezen is en dat dus het door de natuur gestelde probleem is opgeworpen om te worden opgelost, en dat de moeilijkheid daarvan ongetwijfeld in verhouding staat tot het huidige of toekomstige vermogen van de mensheid. Dat zal hem misschien geen nieuwe hulpmiddelen opleveren bij zijn onderzoek, maar het zal bijdragen het in dat gezond optimisme te ondernemen zonder welk een volhardend pogen niet lang kan worden volgehouden." H. Godart M. Heller, Les relations entre la science et la foi chez Georges Lemaître, Pontificia Academia Scientiarum, Commentarii, vol. III, n. 21, blz. 11 Ik wens u allen dat gezonde optimisme waarvan mgr Lemaître spreekt, een optimisme dat zijn mysterieuze maar feitelijke oorsprong vindt bij de God op wie u uw vertrouwen hebt gesteld, of anders bij de onbekende God naar wie de waarheid leidt welke u tot voorwerp van uw ontwikkelde onderzoekingen hebt.
Moge de wetenschap waarvan u uw beroep hebt gemaakt, heren academici en heren geleerden, zowel op het terrein van het zuivere onderzoek als op dat van het toegepaste onderzoek, de mensheid helpen, met steun van de godsdienst en in overeenstemming met haar, de weg van de hoop terug te vinden en het uiteindelijke doel van de vrede en het geloof te bereiken!