H. Paus Johannes Paulus II - 10 november 1979
De samenwerking tussen godsdienst en moderne wetenschap strekt beide tot voordeel, zonder ook maar enigszins elkaars autonomie aan te tasten. Evenals de godsdienst godsdienstvrijheid eist, zo maakt de wetenschap terecht aanspraak op vrijheid van onderzoek. Het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie heeft, na met het Eerste Vaticaans Concilie de rechtmatige vrijheid van de kunsten en de menselijke wetenschappen op het gebied van hun eigen beginselen en methode te hebben bevestigd, "de gewettigde autonomie van de menselijke cultuur en vooral van de wetenschappen." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 59 plechtig erkend. Bij gelegenheid van deze plechtige herdenking van Einstein, zou ik opnieuw de verklaringen van het Concilie willen bevestigen ten aanzien van de autonomie van de wetenschap in haar functie te speuren naar de waarheid welke door de vinger van God in de schepping is neergeschreven. Vol bewondering voor het genie van de grote geleerde waarin het spoor van de scheppende Geest zich openbaart, legt de kerk, zonder op enige wijze met een oordeel tussenbeide te komen over de leer betreffende de grote systemen van het heelal, dat haar niet toekomt, evenwel deze leer voor aan de bezinning van theologen om de overeenstemming te ontdekken welke bestaat tussen de wetenschappelijke waarheid en de geopenbaarde waarheid.