H. Paus Johannes XXIII - 25 januari 1959
Als de bisschop van Rome Zijn blik over de wereld laat gaan, voor welker geestelijke leiding Hij verantwoordelijk is door de Hem toevertrouwde zending als de opvolger in het opperste apostolaat, welk een schouwspel komt Hem dan voor ogen: Enerzijds een verheugend schouwspel, waar de genade van Christus doorgaat de vruchten en de wonderen van geestelijke opleving in de wereld te vermenigvuldigen tot heil en heiligheid; anderzijds een treurige aanblik van misbruik en falen der menselijke vrijheid. De mens weet niet dat de hemel voor hem openstaat; hij sluit zich af voor het geloof in Christus, de Zoon van God, Verlosser van de wereld en Stichter van de heilige Kerk; hij verplaatst zijn belangstelling naar het zoeken naar de zogenaamde gelukbrengende goederen dezer aarde en onder de invloed van hem, die het Evangelie de vorst der duisternis noemt, de vorst van de wereld, - zoals Jezus hem in Zijn afscheidsrede na het Laatste Avondmaal noemde - organiseert hij de oppositie en de strijd tegen de waarheid en tegen het goede. En dat vormt de rampzalige instelling, die de afgrond verbreedt tussen datgene, wat het genie van St. Augustinus de twee rijken noemt; altijd houdt hij deze verwarring in stand, om ook de uitverkorenen, als het mogelijk zou zijn, te bedriegen en in het verderf te storten.
Tot overmaat van ramp voor de kinderen van God en van de H. Kerk komt daar nog bij de verleiding en de aantrekkingskracht van de materiële voordelen, welke door de op zichzelf onverschillige vooruitgang der moderne techniek nog groter en aantrekkelijker gemaakt worden.
Dit alles, daar bedoelen Wij deze vooruitgang mee, trekt de aandacht af van het streven naar hogere goederen of verzwakt de energie van de geest, voert tot verslapping van de gepaste tucht en van de goede oude orde, tot groot nadeel van datgene, wat de weerstand vormde van de Kerk en van Haar zonen tegen de dwaling, die in de loop der christelijke geschiedenis praktisch altijd tot fatale en funeste scheidingen, tot geestelijk en zedelijk verval en tot ondergang van de volken hebben geleid.
Dit feit werkt in het hart van de onbetekenende priester, die door de duidelijke beslissing van de goddelijke Voorzienigheid, ofschoon geheel onwaardig, tot het Pausschap werd verheven, het vaste voornemen, om terug te grijpen naar enkele oude vormen van de verkondiging van de leer en naar wijze bepalingen van kerkelijke tucht, die in de geschiedenis van de Kerk in tijden van vernieuwing, op buitengewoon praktische wijze vruchten hebben opgeleverd waar het ging om verheldering van het denken, om geslotenheid van de religieuze eenheid en om de levendiger vernieuwing van de christelijke leer, die Wij voortdurend, - ook voor het welzijn van Ons aardse leven -, herkennen als een overvloedige rijkdom "de rore coeli et de pinguedine terrae - van de dauw des hemels en van het vette der aarde" (Gen. 27, 28).
Eerbiedwaardige broeders en beminde zonen, een weinig bevend van aandoening, maar toch ook in deemoedige vastbeslotenheid, noemen Wij u de naam en het plan van twee blijde gebeurtenissen nl. van een diocesane synode voor de stad Rome en een oecumenisch concilie voor de universele Kerk.
Voor U, eerbiedwaardige broeders en dierbare zonen, is geen uitvoerige uiteenzetting nodig over de historische en juridische betekenis van de beide plannen. Zij mogen met succes tot de gewenste en verwachte aanpassing van het kerkelijk wetboek leiden; zij zal de beide plannen welke de voorschriften van de kerkelijke tucht praktisch toepassen en die de Geest van God Ons gedurende Ons streven ingeven zal, begeleiden en bekronen. De aankondiging van het Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991), die binnenkort zal plaats hebben, preludeert op de komende gebeurtenissen.