8 oktober 1988
Eén overtuiging kenmerkt de verkondiging van Jezus: in Hem, Jezus, in zijn woord en in zijn persoon, voltooit God door overschrijding de gaven die Hij al heeft toebedeeld aan Israël en aan alle volkeren. Vgl. Mc. 13, 10 Vgl. Mt. 12, 21 Vgl. Lc. 2, 32 Jezus is het soevereine licht en de ware wijsheid voor alle volkeren en alle culturen. Vgl. Mt. 11, 19 Vgl. Lc. 7, 35 In zijn optreden zelf toont Hij dat de God van Abraham die al door Israël was herkend als Scheppen en Heer Vgl. Ps. 93, 1-4 Vgl. Jes. 6, 1 , Zich opmaakt om te gaan heersen over allen die geloven in het Evangelie; ja zelfs, God oefent nu al zijn heerschappij uit door Jezus. Vgl. Mc. 1, 15 Vgl. Mt. 12, 28 Vgl. Lc. 11, 20 Vgl. Lc. 17, 21
Jezus aarzelt in zijn onderricht, vooral in zijn parabels, niet om menig idee te corrigeren en zo nodig te weerspreken, b.v. met betrekking tot Gods natuur en handelen, dat door de geschiedenis, de godsdienst zoals die feitelijk beleefd werd en de cultuur aan zijn tijdgenoten ingegeven werd. Vgl. Mt. 20, 1-16 Vgl. Lc. 15, 11-32 Vgl. Lc. 18, 9-14
In de bijzonder innig-kinderlijke verhouding van Jezus tot God en in zijn liefdevolle gehoorzaamheid biedt Hij zijn leven en sterven Vgl. Mc. 14, 36 aan de Vader aan. Dat getuigt ervan dat in Hem het oorspronkelijke scheppingsplan van God weer is hersteld Vgl. Mc. 1, 14-45 Vgl. Mc. 10, 2-9 Vgl. Mt. 5, 21-48 , dat door de zonde doorkruist werd. Wij staan tegenover een nieuwe schepping, tegenover de nieuwe Adam. Vgl. Rom. 5, 12-19 Vgl. 1 Kor. 15, 20-22 De betrekkingen met God zijn dan ook in veel opzichten fundamenteel veranderd. Vgl. Mc. 8, 27-33 Vgl. 1 Kor. 1, 18-25 De nieuwheid gaat zo ver dat de vloek die rust op een gekruisigde Messias, tot zegen wordt voor alle volkeren Vgl. Gal. 3, 13 Vgl. Deut. 21, 22-23 en dat het geloof in Jezus als redder de plaats inneemt van de heerschappij der Wet. Vgl. Gal. 3, 12-14
De dood en de verrijzenis van Jezus dank zij welke de Geest is uitgestort in de harten, tonen de onvolmaaktheden van de al te menselijke wijsheid en moraal, ja zelfs van de Wet die toch door God aan Mozes was gegeven, van alle instellingen die de kennis van het goede konden schenken, maar niet de kracht om het te volbrengen, de kennis van de zonde, maar niet het vermogen om er zich aan te ontrekken. Vgl. Rom. 7, 16. v Vgl. Rom. 3, 20 Vgl. Rom. 7, 7 Vgl. 1 Tim. 1, 8