8 oktober 1988
De inculturatie van het geloof hebben wij allereerst vooral beschouwd vanuit filosofisch gezichtspunt (natuur, cultuur en genade) en vervolgens vanuit het gezichtspunt van de geschiedenis en van het dogma (de inculturatie in de heilsgeschiedenis). De inculturatie plaatst de theologische reflectie en het pastorale optreden echter nog voor andere aanzienlijke problemen. Nog steeds houden ons die vraagstellingen bezig die de ontdekking van nieuwe werelddelen in de 16e eeuw plotseling liet opkomen. Hoe kan men de spontane uitingen van de volksreligiositeit in overeenstemming brengen met het geloof ? Welke houding dient men aan te nemen tegenover niet-christelijke godsdiensten, vooral tegenover die welke „verbonden zijn met de vooruitgang van de cultuur”? 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2 In onze tijd zijn nieuwe vragen opgekomen. Hoe moeten de „jonge Kerken” die in onze eeuw ontstaan zijn, een eeuw waarin de reeds bestaande christelijke gemeenschappen inlands worden, hun christelijk verleden en tevens de culturele geschiedenis van hun respectievelijke volkeren beschouwen? Hoe dient ten slotte het Evangelie de nieuwe wereld te bezielen, te zuiveren en te versterken, een wereld waarin de industrialisatie en de urbanisatie ons geplaatst hebben? Deze vier vragen dringen zich volgens ons op aan ieder die nadenkt over de hedendaagse voorwaarden voor de inculturatie van het geloof.