30 september 1997
De interreligieuze dialoog is niet alleen een door de huidige paus red.: Paus Johannes Paulus II gesteunde wens van het Tweede Vaticaans Concilie, maar ook in de huidige wereldsituatie noodzakelijk. Wij weten dat deze dialoog de laatste tijd hét centrale aandachtspunt is van de pluralistische theologie van de godsdiensten. Om zo’n dialoog mogelijk te maken denken de vertegenwoordigers van deze theologieën, dat men aan de kant van de Christenen iedere aanspraak op superioriteit en absoluutheid moet laten varen. Men moet alle godsdiensten als gelijkwaardig beschouwen. Jezus als enige redder en middelaar voor alle mensen beschouwen, zien ze als een aanspraak op superioriteit.
Het laten varen van deze aanspraak wordt daarom als essentieel beschouwd voor het slagen van de dialoog. Dit is ongetwijfeld het belangrijkste punt waarmee we te maken hebben. Tegenover deze optiek moet men laten zien dat het feit dat de katholieke theologie stelt dat alles wat bij andere godsdiensten waarachtig is en waardering verdient, van Christus in de heilige Geest afkomstig is, absoluut geen minachting of onderwaardering inhoudt. Dit is de beste manier waarop een Christen zijn waardering voor deze godsdiensten kan uitdrukken.
Een vergelijking van enige in deel 1 uiteengezette theologische meningen met de huidige opvattingen van het leergezag en de onderbouwing daarvan in Schrift en Traditie, die in deel 2 aan de orde kwamen, leert dat deze meningen de fundamentele intentie gemeen hebben om de waarheden en waarden van de diverse godsdiensten, met respect en dankbaarheid te erkennen. Beide zoeken de dialoog met de godsdiensten, zonder vooroordelen en zonder te polemiseren.
Maar het fundamentele verschil tussen beide optieken bevindt zich in de positie die zij innemen ten opzichte van het theologische probleem van de waarheid, en tevens ten opzichte van het christelijk geloof. De leer van de kerk over de theologie van de godsdiensten argumenteert vanuit het centrum van de waarheid van het christelijk geloof. Het houdt enerzijds rekening met de paulinische leer over de natuurlijke godskennis, en brengt tegelijkertijd de universele werking van de Geest tot uitdrukking. Het ziet beide lijnen in de theologische traditie verankerd. Het waardeert het ware, goede en schone van de godsdiensten tegen de achtergrond van de waarheid van het eigen geloof, maar kent in het algemeen niet dezelfde waarde toe aan de aanspraak op waarheid van de andere godsdiensten. Dit zou tot onverschilligheid leiden, dat wil zeggen, tot het niet serieus nemen van zowel de eigen aanspraak op waarheid als die van een ander.
De theologie van de godsdiensten die wij in de officiële documenten aantreffen, argumenteert vanuit het centrum van het geloof. Wat betreft de werkwijze van de pluralistische theologieën, en ondanks de verschillende meningen en de voortdurende veranderingen die er optreden, kan men stellen dat ze in feite een ‘oecumenische’ dialoogstrategie hebben, dat wil zeggen, dat ze zich bezighouden met een hernieuwde eenheid van de verschillende godsdiensten. Maar deze eenheid kan slechts tot stand gebracht worden door aspecten van het eigen zelfbegrip te elimineren. Men wil eenheid tot stand brengen door de verschillen, die als een bedreiging beschouwd worden, te minimaliseren; men is althans van mening dat ze als bijzonderheden of reducties, eigen aan een specifieke cultuur, geëlimineerd moeten worden.
De verandering van het eigen geloofsbegrip heeft in de pluralistische theologie van de godsdiensten veelsoortige facetten. We noemen de belangrijkste:
In een tijdperk gekenmerkt door het idee van het marktpluralisme, krijgt deze theologie een hoge graad van plausibiliteit, doch alleen wanneer die niet consequent op de positie van de gesprekspartner bij deze dialoog wordt toegepaast. Op het ogenblik dat een van de volgende mogelijkheden zich voordoet:
Tegenover een historische, epistemologische of theologische simplificering van de verhouding tussen het Christendom ende overige godsdiensten is het bij de pluralistische theologie noodzakelijk uit te gaan van de gedifferentieerde visie op de godsdiensten van de verklaring 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) van het Tweede Vaticaans Concilie. Daarin wordt beschreven wat de wereldgodsdiensten fundamenteel gemeenschappelijk hebben, namelijk de poging “tegemoet te komen aan de onrust van het menselijk hart door wegen aan te wijzen: leerstelsels, leefregels en heilige riten” 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2, maar zonder dat eveneens fundamentele verschillen worden verdoezeld: verschillende vormen van boeddhisme wijze de mens wegen waarlangs hij de zin van het bestaan ziet en inziet dat deze contingente wereld radicaal ontoereikend is. de rijkdom aan mythes van hindoeïsme, de ascetische eisen en de diepe meditaties ervan geen uitdrukking aan het vertrouwvol toevlucht zoeken bij God. Met de islam heeft de kerk meer gemeen, want de islam erkent dat zijn volgelingen “de ene God aanbidden ... schepper van hemel en aarde” 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 3 In alle duidelijkheid erkennend wat ons van elkaar scheidt, kan aan de gemeenschappelijke elementen in de geschiedenis en de leer niet voorbij gegaan worden. Het Christendom is met het jodendom verbonden door zijn oorsprong en een rijke gemeenschappelijke erfenis. De geschiedenis van het verbond met Israël, het belijden van een enkele en unieke God die zich in deze geschiedenis openbaart, de hoop op God die komt en op zijn toekomstig rijk zijn gemeenschappellijk voor joden en christenen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4 Een christelijke theologie van de godsdiensten moet in staat zijn de gemeenschappelijke elementen en de verschillen tussen het eigen geloof ende overtuigingen van de verschillende godsdienstige groepen theologisch uiteen te zetten. Het Concilie plaatst deze taak in een spanningsveld: enerzijds neemt het de eenheid van het menselijk geslacht, gebaseerd op een gemeenschappelijke oorsprong, in ogenschouw. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 1 Om deze reden, verankerd in de scheppingstheologie, “(verwerpt) de katholieke Kerk ... niets van dat gene wat in deze godsdiensten waar en heilig is” . Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2 Maar anderzijds benadrukt dezelfde Kerk de noodzaak de waarheid die Christus zelf is te verkondigen: “zij ... verkondigt en moet zonder ophouden verkondigen de Christus, die is ‘de weg, de waarheid en het leven’ (Joh. 14, 6), in wie de mensen de volheid van het godsdienstig leven vinden en in wie God alles met zich heeft verzoend Vgl. 2 Kor. 5, 18-19
”. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2
Elke dialoog leeft van de aanspraak op waarheid van de deelnemers. Maar de dialoog tussen de godsdiensten wordt bovendien gekarakteriseerd door het toepassen van de dieptestructuur van ieders cultuur van oorsprong op de aanspraken van waarheid van een vreemde cultuur. Het is duidelijk dat deze dialoog veeleisend is, en een bijzondere gevoeligheid vereist ten aanzien van de andere cultuur. De laatste decennia heeft zich deze gevoeligheid in het bijzonder ontwikkeld wat betreft de culturele context van zowel de verschillende godsdiensten als het christendom en zijn theologieën. Het volstaat aan de ‘contextuele theologieën’ en aan de toenemende betekenis van het thema inculturatie bij het leergezag en in de theologie te herinneren. De Internationale Theologische Commissie heeft al over deze thema’s gesproken, Vgl. Internationale Theologische Commissie, Selectie van ecclesiologische thema’ s bij de 20e verjaardag van de sluiting van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie (7 okt 1985). hoofdstuk 4 Vgl. Internationale Theologische Commissie, Geloof en inculturatie, Fides et inculturatio (8 okt 1988), 5 zodat hier slechts twee aanduidingen nodig lijken:
De toenemende interrelatie tussen de culturen in de huidige mondiale samenleving en hum voortdurende interpretatie bij de communicatiemedia maken dat het vraagstuk van de waarheid van de godsdiensten in het middelpunt van het dagelijkse bewustzijn van de hedendaagse mens is komen te staan. De onderhavige reflecties nemen enige vooronderstellingen van deze nieuwe situatie in beschouwing, maar daarbij wordt geen discussie aangegaan over de inhouden van de verschillende godsdiensten. Deze discussie zou moeten plaatsvinden in de theologie ter plekke, dat wil zeggen, in de diverse studiecentra die in direct cultureel contact staan met de andere godsdiensten. Met het oog op de toestand van bewustzijnsverandering van de hedendaagse mens en op de situatie van de gelovigen, is het duidelijk dat de discussie over de aanspraken op waarheid van de godsdiensten geen marginaal of partieel aspect van de theologie kan zijn. De respectvolle omgang met deze aanspraken moet een rol spelen midden in het dagelijkse werk van de theologie: deze houding moet daarvan een integraal deel uitmaken. Daarbij moet de christen van vandaag, in eerbied voor de diversiteit van de godsdiensten, een vorm van communio leren beleven die zijn fundament heeft in Gods liefde voor de mensen en die gebaseerd is op zijn respect voor de vrijheid van de mens. Deze eerbied voor het ‘anders zijn’ van de verschillende godsdiensten wordt tegelijkertijd geconditioneerd door de eigen aanspraken op waarheid.
De belangstelling voor de waarheid van de ander heeft met de liefde de structurele vooronderstelling van het waarderen van zichzelf gemeenschappelijk. De basis voor iedere communicatie, ook voor de dialoog tussen de godsdiensten, is de erkenning van het appèl van de waarheid. Maar het christelijk geloof heeft zijn eigen waarheidsstructuur: de godsdiensten spreken ‘over’ de Heilige, ‘over’ God, ‘over’ Hem, ‘in zijn plaats’ of ‘in zijn naam’. Alleen in de christelijke godsdienst is het god zelf die in zijn Woord tot de mens spreekt. Slechts deze manier van spreken biedt de mens de mogelijkheid tot een persoonlijke manier van bestaan in een eigen zin, en tegelijkertijd tot communio met God en met alle mensen. De tripersonale God is het hart van dit geloof. Slechts het christelijke geloof leeft van de ene en drie-ene God. Tegen de achtergrond van de christelijke cultuur is de sociale differentiatie, karakteristiek voor de moderniteit, ontstaan.
Aan de unieke heilsbemiddeling van Christus voor alle mensen worden, door de pluralistische positie, aanspraken op superioriteit toegeschreven; daarom verzoekt men het theologische christocentrisme, waaruit deze aanspraken noodzakelijkerwijs wordt afgeleid, te vervangen door een acceptabeler theocentrisme. Hiertegenover moet gesteld worden dat de geloofswaardigheid niet tot onze beschikking staat. Tegenover een dialoog-strategie die vraagt om een reductie van het christologische dogma om deze aanspraken op superioriteit van het christendom uit te sluiten, opteren we – met het doel ‘valse’ aanspraken op superioriteit uit te sluiten – veeleer voor een radicale toepassing van het christologische geloof op de vorm van verkondiging die eraan eigen is iedere vorm van evangelisatie die niet overeenkomt met de boodschap van Jezus Christus en zijn leven, dood en verrijzenis, compromitteert deze boodschap en, in laatste instantie, Jezus Christus zelf. De waarheid als waarheid is altijd ‘superieur’; maar de waarheid van Jezus Christus is, met de helderheid van zijn eisen, altijd dienst aan de mens; het is de waarheid van degene die zijn leven geeft voor de mensen om hen definitief de liefde van god te doen binnengaan. Elke vorm van verkondiging die er vóór alles en vooral op uit is de toehoorders te imponeren of door middel van een instrumentele of strategische rationaliteit over hen te beschikken, keert zich tegen Christus, tegen het Evangelie van de Vader, en tegen de waardigheid van de mens waarover Hij juist spreekt.