30 september 1997
HET CHRISTENDOM EN DE GODSDIENSTEN | |||
► | DE FUNDAMENTELE THEOLOGISCHE VOORONDERSTELLINGEN | ||
► | ‘Ecclesia, universale salutis sacramentum’ | ||
► | Extra ecclesiam nulla salus |
Jezus heeft de verkondiging van het rijk van God aan zijn Kerk gebonden. Na Jezus’ dood en verrijzenis betekende dit: het verenigen van het volk van God, nu in naam van Jezus Christus. De kerk van Joden en heidenen werd opgevat als werk van God en als de gemeenschap waarin de werking van de hemelse Heer en van zijn Geest ervaren wordt. Met het geloof in Jezus Christus, de universele middelaar van het heil, is het Doopsel in Zijn naam verbonden, dat de deelname aan zijn verlossingsdood bemiddelt, de vergiffenis van de zonden en het binnengaan in de heilsgemeenschap. Vgl. Mc. 16, 16 Vgl. Joh. 3, 5 Daarom wordt het Doopsel vergeleken met de ark van het heil. Vgl. 1 Pt. 3, 20. vv. Volgens het Nieuwe Testament is de noodzakelijkheid van de Kerk voor het heil gebaseerd op de unieke heilsbemiddeling van Jezus Christus.
Er is sprake van de noodzakelijkheid van de Kerk voor het heil in dubbele zin: de noodzaak van het tot de Kerk behoren van degenen die in Jezus geloven, en de noodzaak van het kerkelijk dienstwerk ten bate van het heil, waarbij de Kerk volgens Gods opdracht ten dienste moet staan van de komst van het rijk van God.
In zijn encycliek Paus Pius XII - Encycliek
Mystici Corporis Christi
Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus
(29 juni 1943) behandelt Pius XII het vraagstuk van de relatie met de Kerk bij degenen die het heil bereiken buiten de zichtbare communio van de Kerk. De paus zegt over hen dat ze door een onbewust verlangen en een onbewuste wens op het mystieke lichaam van Christus gericht zijn. Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 104 De oppositie van de Amerikaanse jezuïet Leonard Feeney, die vasthoudt aan de exclusivistische interpretatie van de zin “Extra Ecclesiam nulla salus” , is aanleiding tot de brief van het Heilig Officie, d.d. 8 augustus 1949, aan de aartsbisschop van Boston, die de interpretatie van Feeney verwerpt en een nadere precisering geeft van het onderricht van Pius XII. De brief maakt onderscheid tussen de noodzakelijkheid omwille van het heil tot de Kerk te behoren (Necessitas praecepti) en de noodzaak van de middelen onmisbaar voor het heil (intrinseca nesessitas) ; wat de middelen betreft is de Kerk een algemene hulp ten behoeve van het heil. Vgl. Heilig Officie, Aan de Aartsbisschop van Boston (8 aug 1949) In geval van onoverkomelijke onwetendheid is de impliciete wens tot de Kerk te behoren voldoende; deze wens zal altijd aanwezig zijn wanneer een mens ernaar streeft zijn wil met die van God in overeenstemming te brengen. Vgl. Heilig Officie, Aan de Aartsbisschop van Boston (8 aug 1949) Maar geloof, in de zin van Heb. 11, 6 Vgl. Heb. 11, 6
, en liefde zijn altijd intrinsiek noodzakelijk. Vgl. Heilig Officie, Aan de Aartsbisschop van Boston (8 aug 1949)
Het Tweede Vaticaans Concilie maakt de zin “Extra Ecclesiam nulla salus” tot de zijne. Maar hiermee richt het zich expliciet tot de katholieken, en beperkt het de geldigheid ervan tot degenen die de noodzakelijkheid van de kerk ten behoeve van het heil kennen. Het Concilie is van mening dat de uitspraak berust op de door Christus gestelde noodzaak van het geloof en het doopsel. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 14 Op deze wijze zet het Concilie het onderricht van Pius XII voor, maar benadrukt het duidelijker het oorspronkelijk parenetische karakter van deze zin.
In tegenstelling tot Pius XII ziet het Concilie ervan af te spreken over het votum implicitum en past het het begrip votum alleen toe op de expliciete wens van catechumenen om tot de Kerk te behoren. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 14 Over niet-christenen wordt er gezegd dat ze op uiteenlopende wijze op het volk van God gericht zijn. Naargelang de verschillende manieren waarop Gods heilswil de niet-Christenen raakt, onderscheidt het Concilie vier groepen: allereerst de Joden; in de tweede plaats de moslims; in de derde plaats degenen die zonder schuld het Evangelie van Christus en de Kerk niet kennen, maar God met een oprecht hart zoeken en zich inspannen om zijn wil te doen die zij door het geweten kennen; in de vierde plaats degene die, zonder schuld, nog niet tot het uitdrukkelijk erkennen van God zijn gekomen, maar zich desalniettemin inspannen om een rechtschapen leven te leiden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 16
De gaven die God aan alle mensen aanbiedt om hen tot het heil te brengen zijn, volgens het Concilie, gebaseerd op zijn universele heilswil. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 2.3.16 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 7 Het feit dat ook niet-Christenen op het volk van God gericht zijn, is gebaseerd op de universele roeping tot het heil die de roeping van alle mensen tot de katholieke eenheid van het volk van God omvat. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 13 Het Concilie is van mening dat de intieme relatie van beide roepingen gebaseerd is op het unieke middelaarschap van Christus, die in zijn Lichaam dat de Kerk is, onder ons tegenwoordig komt. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 14
Zo krijgt de zin “Extra Ecclesiam nulla salus” zijn oorspronkelijke betekenis terug, namelijk de leden van de kerk tot trouw aansporen. Vgl. Origenes van Alexandrië, In Jesu Nave. 3,5 (SC 71, 214v) Vgl. H. Cyprianus van Carthago, Over de eenheid van de Katholieke Kerk, De catolicae ecclesiae unitate (1 jan 250). 6 (CSEL 3/1, 214vv) Vgl. H. Cyprianus van Carthago, Brieven, Epistolae. 73, 21 (CSEL 3/2, 795) Wanneer deze zin geïntegreerd wordt in de algemenere zin “Extra Christum nulla salus” , is hij niet meer in tegenspraak met de roeping van alle mensen tot het heil.