
30 september 1997
HET CHRISTENDOM EN DE GODSDIENSTEN | |||
► | THEOLOGIE VAN DE GODSDIENSTEN (STATUS QUAESTIONIS) | ||
► | De discussie over de heilswaarde van de godsdiensten |
Het fundamentele vraagstuk is: zijn de godsdiensten heilsbemiddelingen voor hun volgelingen? Enkelen geven een negatief antwoord op deze vraag; sommigen zien zelfs niet de zin van het stellen van deze vraag. Anderen geven een bevestigend antwoord, dat op zijn beurt andere vragen oproept: zijn het autonome heilsbemiddelingen of wordt het heil van Jezus Christus erin gerealiseerd? Het gaat er dus om het statuut van het christendom en van de godsdiensten als socio-culturele werkelijkheid te definiëren in relatie tot het heil van de mens. Men moet dit vraagstuk niet verwarren met dat van het heil van individuen, of die nu christen zijn of niet. Niet altijd heeft men op passende wijze rekening gehouden met dit onderscheid.
Men heeft de verschillende theologische posities ten aanzien van dit probleem op veel manieren trachten te classificeren. Ziehier enige van deze classificaties: Christus tegen de godsdiensten, bij de godsdiensten, boven de godsdiensten, samen met de godsdiensten: ecclisiocentrisch universum met een normatieve christologie; christocentrisch universum of inclusieve christologie; theocentrisch universum met een normatieve christologie; theocentrisch universum met een niet normatieve christologie. Sommige theologen hanteren de driedeling exclusivisme, inclusivisme, pluralisme , die parallel beschouwd wordt met een andere driedeling: ecclesiocentrisme, christocentrisme, theocentrisme . Aangezien we een van deze classificaties moeten kiezen om onze reflectie voort te zetten, houden we ons aan deze laatste, en zullen die zo nodig aanvullen met de andere.
Het exclusivistische ecclesiocentrisme, vrucht van een bepaald theologisch systeem of van een verkeerd opvatten van de zin “Extra Ecclesiam nulla salus”, wordt door katholieke theologen niet meer verdedigd, na de duidelijke uitspraken van PiusXII en het Tweede Vaticaans Concilie over de mogelijkheid van heil voor degenen die niet zichtbaar tot de Kerk behoren. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 16 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22
Het christocentrisme aanvaardt dat bij de godsdiensten heil kan geschieden, maar ontzegt daaraan een heilsautonomie wegens het unieke karakter en de universaliteit van het heil van Jezus Christus. Deze positie is ongetwijfeld de meest gebruikelijke bij katholieke theologen, al zijn er onderlinge verschillen. Het tracht de universele heilswil van God te verzoenen met het feit dat iedere mens zich als zodanig verwerkelijkt binnen een culturele traditie, die in de betreffende godsdienst haar meest verheven en ultieme onderbouwing geeft.
Het theocentrisme pretendeert dat het een overstijgen van het christocentrisme is, een verandering van paradigma, een copernicaanse revolutie. Deze positie komt onder andere voort uit een soort slecht geweten wegens het samengaan in het verleden van missionair handelen en koloniale politiek, al vergeet men soms het heldendom waarmee het evangeliserende handelen gepaard ging. Men tracht daarbij de rijkdommen van de godsdiensten en het morele getuigenis van de volgelingen ervan te erkennen, en pretendeert, in laatste instantie, de eenwording van alle godsdiensten te vergemakkelijken ten bate van een gezamenlijk werken aan vrede en gerechtigheid in de wereld. We kunnen onderscheid maken tussen een theocentrisme waarbij Jezus Christus als normatief voor het heil beschouwd wordt, zonder constitutief te zijn, en een ander waarbij aan Jezus Christus deze normatieve waarde zelfs niet wordt toegekend. In het eerste geval erkent men in Jezus Christus de middelaar die het heil het best tot uitdrukking brengt, zonder te ontkennen dat ook anderen het kunnen bemiddelen; de liefde van God openbaart zich het duidelijkst in zijn persoon en zijn werkzaamheid, en aldus is hij het paradigma voor de overige middelaars. Maar zonder Hem zouden wij niet van heil verstoken blijven, slechts van de meest volmaakte manifestatie ervan. In het tweede geval wordt Jezus Christus niet beschouwd als constitutief noch als normatief voor het heil van de mens. God is transcendent en onbegrijpelijk, zodat wij zijn plannen met onze menselijke maatstaven niet kunnen beoordelen. Zo kunnen wij evenmin de diverse religieuze systemen evalueren of vergelijken. Het ‘soteriocentrisme’ radicaliseert de theocentrische positie nog meer, want het heeft weinig belangstelling voor het vraagstuk van Jezus Christus (orthodoxie) en nogal veel voor het daadwerkelijke engagement van iedere godsdienst met de mensheid die lijdt (orthopraxis). Op deze wijze bestaat de waarde van de godsdienst in het bevorderen van het rijk, het heil, het welzijn van de mensheid. Deze positie kan zo gekarakteriseerd worden als pragmatisch en immanentistisch.