Johannes Kard. Villot - 1 november 1973
Aangezien men zich een echt christelijk leven niet kan voorstellen zonder deelneming aan de liturgische handelingen, waarin de verzamelde gelovigen het paasmysterie vieren, mag de godsdienstige opvoeding van kinderen zich aan de gerichtheid hierop niet onttrekken, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 14.19 De Kerk die de kinderen doopt, moet vertrouwend op de door dit Sacrament verleende gaven, er zorg voor dragen dat ze na hun Doopsel groeien in de gemeenschap met Christus en met hun medechristenen. Het teken en het onderpand van deze gemeenschap is de deelneming aan de eucharistische maaltijd, waartoe de kinderen worden voorbereid, of in welks betekenis men hen dieper tracht te doen doordringen. Deze liturgische en eucharistische vorming mag niet worden losgemaakt van de algemene, zowel menselijke als christelijke opvoeding; het zou zelfs nadelig zijn als de liturgische vorming een dergelijke grondslag zou missen.