Johannes Kard. Villot - 1 november 1973
Aangezien de liturgie altijd een daad is van de hele kerkelijke gemeenschap, is het gewenst dat tenminste enkele volwassenen daarbij zijn; deze moeten niet aan de Eucharistieviering deelnemen om toezicht te houden, maar om mee te bidden en om de kinderen, voorzover nodig, te helpen. Er is niets op tegen dat één van de volwassenen, die samen met de kinderen aan de Mis deelnemen, met toestemming van de pastoor of van de rector der kerk, na het Evangelie de kinderen toespreekt, vooral als het de priester moeilijk valt zich aan te passen aan de mentaliteit van de kinderen. Daarbij houde men zich aan de bepalingen van de Congregatie voor de Geestelijkheid.
Ook in de Eucharistievieringen met kinderen bevordere men de verscheidenheid van taken, zodat de viering een gemeenschapskarakter vertoont Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 28; men make bv. gebruik van lectoren en zangers, hetzij uit de kinderen, hetzij uit de volwassenen. Door de verscheidenheid van stemmen zal zo de verveling vermeden worden.
Een Eucharistieviering op een weekdag waaraan de kinderen deelnemen, zal zeker met groter vrucht en minder gevaar voor verveling gevierd kunnen worden als deze (bv. in internaten, waar de kinderen samen leven) niet iedere dag plaats heeft; bovendien kan ze met meer zorg worden voorbereid als de verschillende vieringen door een langere tussenpoze van elkaar gescheiden zijn.
Soms moet men de voorkeur geven aan een gemeenschappelijke gebedsdienst, waaraan de kinderen spontaan hun bijdrage kunnen leveren, aan een gezamenlijke overweging of aan een viering rond het Woord van God, waarin de voorafgaande Eucharistievieringen hun voortzetting vinden en waardoor de deelneming aan de later volgende een grotere diepte kan krijgen.