KERSTBOODSCHAP 1940
(Soort document: Paus Pius XII - Radiotoespraak)
Paus Pius XII -
24 december 1940
PARAGRAAF 4 - Nieuwe eisen van apostolaat
Maar onder de christenen ontbreken helaas niet zulke mensen, die, onder de dagelijkse last van offers en beproevingen van allerlei aard, in een wereld, die zich verwijdert van het geloof en de zedenleer, of ten minste van de vurigheid van het geloof en van de zedenleer van Christus, zowel in de innerlijke beoefening van het geloof als in het openlijk belijden er van die geestelijke energie, die vreugde en die zekerheid beginnen te verliezen, zonder welke een waarachtig en levendig "sentire cum Ecelesia"
Voelen met de Kerk nooit lange tijd kan worden volgehouden en blijven duren. Gij ziet ze menigmaal - zonder dat zij het wellicht zelf gewaar worden, - als slachtoffers vallen en zich tot tussenpersonen maken voor het verspreiden van begrippen en theorieën, van denkwijzen en vooroordeelen, die, ontstaan in kringen, welke vreemd en vijandig staan tegenover het Christendom, de zielen der gelovigen komen belagen. Karakters van dien aard lijden weliswaar, als zij hun moeder de H. Kerk, waaraan zij in de grond wel getrouw zouden willen blijven, onbegrepen zien voor het gerechtshof van Pilatus of in het kleed van een waanzinnige onder de dienaren van Herodes. Zij geloven aan het geheim van het kruis; maar zij vergeten het te overwegen en op onze dagen toe te passen. In de lichtende en troostende uren van de Tabor voelen zij zich dicht bij Christus; in de droevige en donkere uren van Gethsemani worden zij al te gemakkelijk navolgers van de slapende leerlingen. En wanneer de gezagsdragers van deze aarde hun uiterlijke machtsmiddelen in beweging zetten, zoals de dienaren van het Sanhedrin met Jezus deden, dan ziet men ze verdwijnen in een laffe vlucht, of, wat op hetzelfde neerkomt, terugschrikken voor vrijmoedige en kordate besluiten.
Al dit weifelen van anderen, eerbiedwaardige broeders en beminde zonen, kan en mag ons niet verwonderen of verwarren, en veel minder nog er ons toe brengen, de voorbeeldige zielesterkte en de ontroerende getrouwheid te vergeten, waarmee ontelbare van onze zonen, dank zij de goddelijke bijstand, zich, vasthoudender dan alle stormen, blijven vastklampen en verankeren aan de onwrikbare rots van hun geloof en aan de Kerk van God, de beschermster, de bewaarster en de onfeilbare leermeesteres der waarheid. En daarom, vol diepbewogen dank voor de Allerhoogste en vol vaderlijke fierheid op de kroon van zovele en zo edele zonen uit alle rang en stand, aarzelen wij, niet te getuigen, dat de bewuste kennis, de vurige ijver, de onvoorwaardelijke en oprechte toewijding aan Christus en aan Zijn rijk deugden zijn, die zienderoogen bij tallozen zijn toegenomen juist daar, waar de geloofsbelijdenis offers vraagt, die zij vroeger niet gekend hebben.
Maar hoe de aan God alleen bekende verhouding ook zij tussen overwinningen en nederlagen, tussen zielen die gewonnen worden en zielen die verloren gaan, het blijft even waar en onbetwijfelbaar, dat de uitwendige en inwendige toestand van onze tijd reusachtige eisen doet ontstaan en naar voren brengt voor het apostolaat. Dat is niet alleen het geval tijdens de verdere ontwikkeling van de oorlog, maar zal nog veel meer het geval zijn op de dag, waarop bij het einde van de vijandelijkheden de volken zich zullen moeten wijden aan de genezing van de diepe wonden van de bittere erfenis op sociaal en economisch gebied, wanneer namelijk de natiën die in den oorlog zijn meegesleurd, er uit zullen komen met geestelijke wonden, die meer dan ooit een zorgzame en nauwkeurige verpleging eisen, in staat om de verderfelijke uitwerkingen er van te voorkomen en te verhinderen.
© 1941, Ecclesia Docens - G&S 0136 blz. 81-102
Vert.: Nederlandsche Katholieke Stemmen jrg. XLI, afl 7, juli 1941