Paus Benedictus XVI - 12 september 2006
De lezingen van deze H. Mis zijn:
Brief van H. Apostel Paulus aan de Kolossenzen 1, 12 - 20
Antwoordpsalm Psalm 103, 1.2.8.10.12.13
Evanglie volgens Johannes 19, 25 - 27
Het gaat mij aan het hart hoevele mensen, vooral van de beroepsopleidingen Weiden en Amberg, bedrijven en enkelingen, mannen en vrouwen, samen hebben gewerkt om ook mijn kleine huis en mijn tuin mooi te maken. Ook daarvoor kan alleen maar heel beschamend zeggen "dat God het mag vergoeden" voor al deze moeite. U heeft dat alles niet alleen gedaan voor een enkeling, voor mij eenvoudig persoontje. U heeft het uiteindelijk gedaan in de solidariteit van het geloof. U heeft zich laten leiden door de liefde voor Christus en voor de Kerk. Dit alles is een teken van ware menslijkheid, die voortkomt uit een geraakt zijn door Christus.
Door de bomen ziet men het bos niet meer. En het is waar: het visioen van het geloof omvat hemel en aarde, verleden en heden en toekomst, de eeuwigheid en is daarom nooit geheel te bevatten. En toch is zij in haar kern heel eenvoudig. De Heer heeft zelf immers tot de Vader daarover gezegd: "Aan kleinen hebt Gij dit geopenbaard - aan hen die met het hart kunnen zien" Vgl. Mt. 11, 25 .
Maar in zijn grondtrekken bestaat de belijdenis slechts uit drie delen en, naar zijn historische ontwikkeling, is het niets anders dan een uitgebreide vorm van de doopformulering, die de opgestane Heer zelf aan de leerlingen van alle tijden heeft overgeleverd, toen Hij tot hen sprak: "Gaat dus en maakt alle volkeren tot Mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest" (Mt. 28, 19).
Wat we dan zien toen ons twee dingen: het geloof is eenvoudig. Wij geloven in God - in God, de oorsprong en het doel van het menselijk leven. Aan de God, die zich met de mensen bemoeit, die onze afkomst en onze toekomst is. Zo is het geloof ook tegelijk hoop, zekerheid, dat wij de toekomst hebben en dat wij niet in het niets weg vallen. En het geloof is liefde, opdat de liefde van God ons aansteken moge. Dat is het eerste: we geloven eenvoudigweg in God. En dat betekent hoop, dat betekent liefde.
Als tweede kunnen we vaststellen: de geloofsbelijdenis is niet een Summa van regels, niet een theorie. Het is namelijk verankerd in het gebeuren van het Doopsel - in een moment van ontmoeting van God en mens. God buigt zich over de mens in het geheim van het Doopsel, Hij komt ons tegemoet en brengt ons zo tot elkaar.
Het Doopsel betekent, dat Jezus ons, om het zo te zeggen, als zijn broer of zus en daarmee als kind in de familie van God wil adopteren. Zo maakt Hij ons daarmee tot één grote familie in de wereldwijde Kerk. Ja, wie gelooft is nooit alleen. God komt ons tegemoet. Gaan ook wij God tegemoet, dan gaan we naar elkaar toe. Laten we niemand van de kinderen van God alleen, voorzover het in onze macht ligt!
Maar zo vaak met ook kon menen, dat men bijna er dicht bij was, het bereikt zou hebben - steeds weer werd aangetoond: het kan niet. Het gebeuren van de mens kan niet zonder God en het wereldgebeuren, het gehele universum bestaat niet zonder Hem.
Uiteindelijk komt het op de alternatieven aan. Wat is er aan het begin, het scheppende verstand, de Schepper Geest, die alles bewerkt en zich ontvouwen laat of het onverstandige, de verstandsloze zonderling genoeg dat een mathematisch geordende kosmos voortbrengt en ook de mensen, zijn verstand, maar zouden dan alleen maar een toeval van de evolutie zijn en uiteindelijk toch iets onverstandig.
Wij Christenen zeggen: Ik geloof aan God, de Schepper van hemel en aarde - in de Schepper Geest. Wij geloven, dat het eeuwige Woord, het Verstand aan het begin staat en niet het onverstand. Met dit geloof hoeven we ons niet te verbergen, met haar hoeven we niet bang te zijn, dat we op de verkeerde weg zijn. Laat ons blij zijn dat wij God mogen kennen en proberen we, ook anderen het verstand van het geloof toegankelijk te maken, zoals de heilige Petrus het de Christenen van zijn tijd en ook ons in zijn eerste brief opdraagt (1 Pt. 3, 15).
Zij is liefde. Ze heeft een gezicht. God laat ons niet in het duister tasten. Hij heeft Zich getoond als mens. Zo groot is Hij, dat Hij zich kan veroorloven heel klein te worden. "Wie Mij ziet, ziet de Vader" (Joh. 14, 9). God heeft een menselijk gezicht aangenomen. Hij heeft ons zo lief, dat Hij Zich aan het Kruis heeft laten slaan om het lijden van de mensheid te brengen tot het Hart van God.
Het is juist dan deze God die ons verlost van de angst in deze wereld en voor de huiver voor de leegte in ons eigen bestaan. Pas door het aanschouwen van Jezus Christus wordt de vreugde aan God ten volle beleefd, wordt het een vreugde van verlossing. Kijken we tijdens deze feestlijke viering van de Eucharistie naar de Heer, zoals Hij hier aan het kruis oor ons hangt en vragn we Hem met om de grote vreugde, die Hij tijdens het Laatste Avondmaal aan Zijn leerlingen beloofd heeft (Joh. 16, 24).
Het tweede hoofddeel van de Geloofsbelijdenis wordt afgesloten met het zicht op het Laatste Oordeel en het derde met de Opstanding van de doden. Oordeel - worden we niet opnieuw bang gemaakt? Maar willen we niet allemaal, dat eens al de ten onrecht veroordeelden, al degenen die een leven lang hebben geleden en na een leven vol lijden de dood ingegaan zijn, dat hun allen gerechtigheid gedaan wordt?
Willen we niet allemaal, dat aan het einde de veelheid aan onrecht en lijden, dat wij in de geschiedenis hebben gezien, opgelost wordt, dat allen aan het einde blij kunnen worden, dat dat allemaal een zin heeft gehad? Dit herstellen van het recht, deze samenvoeging van de schijnbaar zinloze fragmenten van de geschiedenis in een groter geheel, waarbij waarheid en liefde regeren, dat wordt bedoeld met het wereldgericht. Het geloof wil ons niet bang maken, maar het wil ons ter verantwoording roepen.
Wij mogen ons leven niet vergooien, niet misbruiken, het eenvoudig in eigen hand nemen. Onrecht mag ons niet koud laten, wij mogen geen meeloper worden, en zeker niet medeplichtig. Wij moeten onze zending in de geschiedenis op ons nemen en proberen volgens deze zending te leven. Geen angst, maar verantwoording - verantwoording en zorg voor ons heil, omdat het heil voor de hele wereld noodzakelijk is, ieder moet daar zijn eigen bijdrage aan leveren.
Wanneer echter verantwoording en zorg tot angst zouden worden, dan herinneren we ons de woorden van de heilige Johannes: "Kinderen, ik schrijf u met de bedoeling dat gij niet zoudt zondigen. Maar ook al zou iemand zonde bedrijven: we hebben een voorspreker bij de Vader, Jezus Christus, die geheel zondeloos is" (1 Joh. 2, 1). "Want God is groter dan ons hart en Hij weet alles" (1 Joh. 3, 20).
We vieren vandaag het feest van de Naam van Maria. Ik wil graag bij deze alle vrouwen die deze naam dragen mijn hartelijke zegenwens bij gelegenheid van deze feestdag uitspreken; mijn moeder en mijn zuster behoren daartoe, zoals de bisschop al gezegd heeft. Maria, de Moeder van de Heer heeft door het gelovige volk de titel "Advocata" gekregen. Zij is onze voorspreekster bij God. Dat hebben we gezien bij de bruiloft van Kana, waar zij als beminnelijke, met moederlijke zorg en als liefhebbende vrouw, die de nood van anderen ziet en deze bij de Heer brengt, aanwezig is om te helpen.
Vandaag hebben we in het Evangelie gehoord hoe de Heer haar aan de veelgeliefde leerling en in hem aan ons allen, als Moeder geeft. De Christenen hebben door alle eeuwen heen dankbaar deze erfenis van Jezus ontvangen en bij de Moeder steeds weer geborgenheid en vertrouwen gevonden, die ons blij laat worden over God en ons geloof in Hem. Nemen ook wij Maria als ster in ons leven aan, die ons naar de grote familie van God brengt. Ja, wie gelooft, is nooit alleen.
Amen.