Joseph Kardinaal Ratzinger - 14 september 2000
De dorst naar geluk is diep verankerd in het mensenhart, en gaat altijd vergezeld van het verlangen bevrijd te blijven van ziekte, en te kunnen inzien wat de zin ervan is, als men erdoor getroffen wordt. Dit is een menselijk verschijnsel dat op een of andere wijze iedere mens aangaat en een bijzondere weerklank vindt in de Kerk, waar ziekte gezien wordt als een middel om zich met Christus te verenigen en zich geestelijk te zuiveren. Heeft iemand met een zieke te maken, dan is dit bovendien een gelegenheid tot het beoefenen van naastenliefde.
Maar dat is nog niet alles, want evenals andere vormen van menselijk lijden is ziekte bij uitstek een gelegenheid om te bidden, waarbij om de genade gevraagd wordt de ziekte in een geest van geloof en overgave aan Gods wil te kunnen aanvaarden, of gebeden wordt om genezing.
Te allen tijde is dan ook in de Kerk om herstel van gezondheid gebeden; ook in onze tijd gebeurt dit. Maar een nieuw verschijnsel is in zekere zin de groei van het aantal bijeenkomsten, soms met een liturgische viering gecombineerd, die als doel hebben het verkrijgen van genezing van God. In verschillende, niet zelden voorkomende gevallen werd verklaard dat er genezingen plaats hadden gevonden, waardoor de verwachting werd gewekt dat hetzelfde zich zou voordoen in andere soortgelijke bijeenkomsten. In samenhang hiermee wordt soms geclaimd dat men beschikt over het charisma van genezing.
Bij deze bijeenkomsten om genezing te verkrijgen, rijst de vraag hoe ze vanuit liturgisch oogpunt een plaats moeten krijgen. De kerkelijke gezagdragers hebben de bijzondere verantwoordelijkheid om te waken over het juiste verloop c.q. ordening van liturgische vieringen en er aangepaste normen voor vast te stellen. Het leek daarom goed om, overeenkomstig Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) van het Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983), een Instructie te publiceren die allereerst bedoeld is om de plaatselijke ordinarissen te helpen de gelovigen op dit gebied beter te begeleiden, door te bevorderen wat goed is en te corrigeren wat vermeden moet worden. Maar dergelijke disciplinaire bepalingen dienen hun gezag te ontlenen aan een leerstellig kader, waardoor de juiste benadering ervan gewaarborgd wordt, en dat duidelijk maakt wat de achterliggende gedachte van deze normen is. Daarom werd het goed geoordeeld aan het disciplinaire gedeelte van de Instructie een leerstellige Nota te doen voorafgaan die handelt over de genade van de genezing en de gebeden om deze te verkrijgen.