H. Paus Paulus VI - 24 juni 1967
SACERDOTALIS CAELIBATUS Over het priestercelibaat |
|||
► | DOCTRINAIRE BESCHOUWINGEN | ||
► | De motieven voor het celibaat | ||
► | Eschatologische betekenis van het celibaat |
Het koninkrijk Gods, dat “niet van deze wereld is” (Joh. 18, 30), is hier op aarde als een mysterie bij de glorieuze komst van de Heer Jezus Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 39. De Kerk is hier op aarde de kiem en het begin van dit koninkrijk; en terwijl zij rustig en zeker haar weg vervolgt, ziet zij vol verwachting uit naar het volmaakte koninkrijk en verlangt zij met al haar kracht naar de vereniging met haar Koning in de heerlijkheid Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 5. Het volk Gods is als pelgrim op weg door de geschiedenis naar zijn hemels vaderland Vgl. Fil. 3, 20 , waar het kindschap Gods van de verloste mensen in alle klaarheid openbaar zal worden Vgl. 1 Joh. 3, 2 , en waarde schoonheid van de bruid van het goddelijk Lam in een nieuwe gedaante voor altijd zal schitteren. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 48
Onze Heer en Leraar heeft gezegd: “Na de verrijzenis is er geen sprake meer van huwen of ten huwelijk gegeven worden, maar men zal zijn als engelen Gods in de hemel”. (Mt. 22, 30) In de menselijke samenleving, die zo sterk in beslag wordt genomen door aardse zorgen en zo vaak beheerst door de begeerte van het vlees Vgl. 1 Joh. 2, 16 , is de kostbare goddelijke gave van de volmaakte onthouding omwille van het koninkrijk der hemelen werkelijk “een bijzonder teken van hemelse gunsten” 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 12. Deze gave verkondigt op aarde de aanwezigheid van de eindtijd van het heil door het ontstaan van een nieuwe wereld Vgl. 1 Kor. 7, 29-31 en ze is reeds een eerste begin van de voltooiing van het koninkrijk, omdat ze de hoge waarden ervan bevestigt, die eens in alle kinderen Gods werkelijkheid zullen worden. Ze is dus een duidelijk getuigenis van het moeizame en voortdurend op-weg-zijn van het volk Gods naar het einddoel van zijn aardse pelgrimstocht, ze is voor allen een aansporing om op te zien naar het hemelse, “waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods” en waar ook “ons leven met Christus verborgen is in God”, totdat het met Hem verschijnt in heerlijkheid” (Kol. 3, 1-4).