H. Paus Paulus VI - 24 juni 1967
Onze Heer en Leraar heeft gezegd: “Na de verrijzenis is er geen sprake meer van huwen of ten huwelijk gegeven worden, maar men zal zijn als engelen Gods in de hemel”. (Mt. 22, 30) In de menselijke samenleving, die zo sterk in beslag wordt genomen door aardse zorgen en zo vaak beheerst door de begeerte van het vlees Vgl. 1 Joh. 2, 16 , is de kostbare goddelijke gave van de volmaakte onthouding omwille van het koninkrijk der hemelen werkelijk “een bijzonder teken van hemelse gunsten” 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 12. Deze gave verkondigt op aarde de aanwezigheid van de eindtijd van het heil door het ontstaan van een nieuwe wereld Vgl. 1 Kor. 7, 29-31 en ze is reeds een eerste begin van de voltooiing van het koninkrijk, omdat ze de hoge waarden ervan bevestigt, die eens in alle kinderen Gods werkelijkheid zullen worden. Ze is dus een duidelijk getuigenis van het moeizame en voortdurend op-weg-zijn van het volk Gods naar het einddoel van zijn aardse pelgrimstocht, ze is voor allen een aansporing om op te zien naar het hemelse, “waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods” en waar ook “ons leven met Christus verborgen is in God”, totdat het met Hem verschijnt in heerlijkheid” (Kol. 3, 1-4).